Staatskundige inrichting

 

De Staten XV

Bart Soens

INLEIDING

In dit essay zullen we trachten een staatsstructuur voor de Nederlanden voor te stellen die toekomstgericht is en aangepast aan de hedendaagse politieke, juridische en economische inzichten, maar tegelijkertijd een zekere voeling blijft behouden met het verleden. Dit komt in het bijzonder tot uitdrukking in de naam van de unie: de Staten XV. Dit verwijst naar de heren XVII, eertijds het directieorgaan van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Enerzijds is de VOC  wellicht de meest glorierijke onderneming uit onze geschiedenis: het maakte de Nederlanden in de 17de eeuw tot een supermacht (1) . Maar anderzijds treffen we in het gegeven van de VOC een drietal principes aan die tevens de basis kunnen vormen van een moderne staatsvisie.

  1. De eenheid der Nederlanden: ongeveer de helft van het kapitaal van de VOC was afkomstig van Zuidnederlanders, op de vlucht voor de Spaanse onderdrukkers.
  2. Het federalisme: de VOC was geen gecentraliseerd bedrijf, maar bestond uit 6 verschillende entiteiten, elk in een andere stad gevestigd.
  3. Het burgerlijke initiatief: de VOC was geen staatsonderneming, maar kwam door het private initiatief tot stand, een terughoudende overheid is bevorderlijk voor het publieke leven in het algemeen.

Deze drie gedachten zullen de rode draad vormen doorheen de volgende bladzijden. Daar schetsen we eerst het algemene filosofische kader waarbinnen we de staat situeren, stellen we vervolgens de Staten XV als statenbond voor en reiken we ten slotte een aantal basisgedachten aan over een grondwet voor de Staten XV. STAATSFILOSOFISCHE  UITGANGSPUNTEN Anomie en globalisering Toen de Franse socioloog Emile Durkheim (2)  begin 20ste eeuw de moraal en het religieuze denken analyseerde, stelde hij vast dat het gemeenschapsgevoel aan toenemende erosie onderhevig was. Durkheim verklaarde dit vanuit het gegeven van de arbeidsverdeling: in een door de technologische vooruitgang almaar complexer wordende maatschappij ontstaan meer en meer deelgroeperingen, elk met hun eigen en soms onderling tegenstrijdige waardensystemen. Door de doorgedreven arbeidsverdeling voelen mensen zich minder met elkaar verwant en wordt de gemeenschappelijke moraal die de grondslag van een samenleving uitmaakt, aangevreten. De maatschappij dreigt te vervallen tot een conglomeraat van drukkingsgroepen en fracties. Dit proces, door Durkheim anomie geheten, heeft zich gedurende de hele 20ste eeuw doorgezet en wordt nog versterkt door de “globalisering”. Onder globalisering kan men een viertal tendensen onderscheiden. Er is het streven naar wereldwijde vrijhandel, de politieke eenmaking van Europa, de migratiedruk en de neiging tot uniformisering van de culturen. Al deze zaken hebben een meer heterogene samenleving tot gevolg, waar het hachelijk wordt om nog over nationale of regionale identiteiten te gewagen. Geen zinnig mens kan de verwezenlijkingen van de technologie afwijzen en door de globalisering komen de zegeningen van de technologie binnen eenieders bereik. Een klimaat van internationale samenwerking kwam in de plaats van de Koude Oorlog. Toch hebben technologische vooruitgang en globalisering ook hun schaduwzijden. Doordat de gemeenschappelijke moraal door de anomie wordt ondergraven, dreigt onze maatschappij ten prooi te vallen aan een allesoverheersend nihilisme. Het wegvallen van de nationale of regionale verbondenheid, ontneemt het individu alweer een geborgenheid. Uiteindelijk dreigt een heterogeen geheel van relatief homogene naties te imploderen om te vervallen tot één homogene en genivelleerde smeltkroes. In een dergelijke situatie vervreemden de burgers totaal van elkaar en zichzelf. Het is dus meer dan ooit noodzakelijk een tegengewicht te bieden aan de anomie en de globalisering. Niet door de economische en politieke vooruitgang af te remmen, maar door deze te laten verlopen in een institutioneel referentiekader dat de uitdrukking is van regionale en nationale affiniteiten Identiteit Ieder mens heeft recht op zijn eigen identiteit, daarover is iedereen het wel eens, maar wat houdt deze identiteit precies in ? Identiteit is meer dan enkel een door de administratie afgeleverd papier dat het bewijs levert onderdaan te zijn van een bepaalde staat (3). Identiteit is een veel ruimer begrip. Het kan omschreven worden als het behoren tot bepaalde gemeenschappen, elk met een eigen rol in het leven van het individu, elk met hun eigen dynamiek. Door het lidmaatschap van bepaalde gemeenschappen onderscheidt het individu zich van de anderen en tegelijkertijd zoekt en vindt hij binnen die gemeenschap een verbondenheid met de anderen. Identiteit vormt als het ware de synthese van de dialectische tegenstelling tussen individu en gemeenschap. Het wegvallen van de gemeenschap door anomie en globalisering laat het individu dus wezenloos achter, enkel op zichzelf aangewezen.  De belangrijkste gemeenschappen waarin een individu zich kan terugvinden zijn: het gezin, de plaatselijke gemeenschap, de ruimere familie, het verenigingsleven, de regio, de natie, de beschaving, de wereldgemeenschap. Deze gemeenschappen zijn op te vatten als concentrische cirkels, met het gezin als binnenste en de wereldgemeenschap als buitenste cirkel. Omtrent de aard van de identiteit kunnen 3 zaken weerhouden worden:

  • Identiteit bestaat uit meerdere lagen: het individu maakt van meerdere gemeenschappen deel uit. Zolang de waardenstelsels van  deze gemeenschappen met elkaar verenigbaar zijn, beleeft men geen identiteitscrisis.
  • Naarmate zich men verder van het centrum van de concentrische cirkel begeeft, wordt de gemeenschap talrijker en bijgevolg de groepsverbondenheid zwakker.
  • Aan sommige gemeenschappen is politieke macht toegekend, ze manifesteren zich als staatkundige entiteiten

Staat en identiteit Opvallend is dat de gemeenschappen die zo bepalend zijn voor de perceptie van de identiteit op organische wijze ontstaan zijn, dit wil zeggen: hun samenstelling zowel als hun functioneren is niet het gevolg van een bewuste ingreep van de mens. Van sommigen kan men zelf nog het lidmaatschap kiezen (zoals het verenigingsleven of de plaatselijke gemeenschap), van anderen dan weer niet (zoals de familie, de regio, de natie). Van oudsher vormen deze gemeenschappen het raamwerk waarbinnen mensen zich organiseren. Aan een bepaalde groep wordt politieke macht toegekend: de gemeenschap kan normen en sancties opleggen aan individuele leden ervan met het oog op het collectieve welzijn. In primitieve maatschappijen is die politieke referentiegroep de familie: het stamverband. Naarmate door de arbeidsverdeling de maatschappij complexer wordt en er dus meer gemeenschappen ontstaan, wordt er op verschillende niveaus politieke macht uitgeoefend. Ook die uitoefening van politieke macht ontsnapt uiteraard niet aan de oplopende complexiteit van de samenleving zodat staatsapparaten ontstaan die hun in de gemeenschap verankerd organicisme inruilen voor een interne rationaliteit. Aldus kunnen de leiders van het staatsapparaat in conflict komen met de gemeenschap die zij beweren te besturen. Dit conflict is zowat permanent  in de verhouding tussen de staat en de vrije markt, het organisch gegroeide economische systeem. En zo kunnen we komen tot een ruwschets van onze hedendaagse maatschappij: op 4 niveaus wordt politieke macht uitgeoefend, te weten het lokale (de gemeente), het regionale, het nationale (België en Nederland) en het beschavingsniveau (Europa). Parallel aan de toenemende complexiteit van de samenleving breidt de staatsmacht zich almaar uit. De staat, met zijn massieve ambtenarenapparaten, heeft zelfs de neiging doelstellingen voor zichzelf uit te vinden (4) . Hij dringt wetten en normen op om zijn eigen machtsapparaat te kunnen uitbreiden en niet om aan bepaalde noden in de volksgemeenschap te kunnen voldoen. Men kan dus niet langer volstaan met de vaststelling dat de staat in een ver verleden uit een volksgemeenschap is voortgekomen. Integendeel dient men de staat op rationele grondvesten te omschrijven. De legitimiteit van de staat De staat moet aan een drievoudige legitimiteit voldoen.

  1. De functionele legitimiteit

De Amerikaanse libertarische filosoof Robert Nozick (5) legde uit waarom er überhaupt een staat nodig is en we niet kunnen volstaan met anarchistische gemeenschappen. Een maatschappij zonder staatsgezag kan slechts functioneren indien ieder lid ervan zich aan een zekere “natuurlijke” moraliteit houdt, en dat is volgens Nozick, die daarmee dicht in de buurt komt van Hobbes, een onmogelijke zaak. De leden van een gemeenschap moeten zich verdedigen tegen het agressieve en destructieve gedrag van perfide individuen en daartoe ontstaan “mutual protective agencies”. Dit zijn gemilitariseerde groepen die de interne veiligheid van de gehele groep trachten te verzekeren. Door het marktmechanisme zal 1 zulk een “agency” dominant worden en aldus, bij instemming van het volk, het geweldmonopolie verkrijgen. Aldus kan een staatsapparaat ontstaan ter wille van de veiligheid van zijn burgers. Door aldus de existentiële legitimiteit van de staat te rechtvaardigen, benadrukt Nozick het uitzonderlijke karakter van het overheidsoptreden: dit is immers steeds gebaseerd op het uitoefenen van dwang op de burgers. Deze dwang komt in de eerste plaats tot uiting in het heffen van belastingen. Bij een eventueel optreden van de staat, dient men zich eerst af te vragen of er wel een overheidsinterventie nodig is, of het, met andere woorden, wel gerechtvaardigd is het van de burgers afgedwongen belastinggeld aan een of andere zaak te besteden. Dit soort discussies is in Europa, in tegenstelling tot de Verenigde Staten, eerder zeldzaam.

  1. De democratische legitimiteit

De Griekse filosofie, het Christelijk Humanisme en de Verlichting die de basis vormen van onze Westerse beschaving, leverden het idee op van de democratie. De staat kan slechts rechtmatig dwang uitoefenen op zijn onderhorigen indien hij handelt met de instemming van de meerderheid der burgers die wordt verkregen via inspraakprocedures. Hieronder worden in de eerste plaats verkiezingen verstaan, daardoor ontstaat een representatief tussenschot tussen burgers en staat, met zijn eigen beroepspolitici. Dit systeem garandeert de aanwezigheid van  nodige bestuurstechnische vaardigheden bij de verkozen bestuurders van de staat. Anderzijds heeft de representatieve klasse de neiging zich tot een “particratische” kaste te ontwikkelen die, in plaats van het heil van de bevolking, enkel haar eigen belangen verdedigt. Daarom is een correctiemechanisme noodzakelijk: de burgers moeten via volksraadplegingen, waartoe zij zelf het initiatief nemen, beslissingen van gekozenen kunnen bijsturen of zelfs ongedaan maken. In Zwitserland (6)  en de Scandinavische landen zijn deze vormen van directe democratie een essentieel onderdeel van de politieke cultuur. De staat dient niet enkel met instemming van de meerderheid bestuurd te worden, hij moet ook nog bepaalde fundamentele rechten van de burgers respecteren. Deze rechten moeten daarom afdwingbaar zijn via een rechtbank, zoals nu min of meer het geval is met de rechten voortkomend uit de Europese Conventie ter bescherming van de rechten van de mens.

  1. De nationale legitimiteit

De staat moet de politieke emanatie zijn van een werkelijk levende volksgemeenschap. Deze vereiste hangt nauw samen met de voorgaande, immers het woord “democratie” omvat het begrip “demos”, dat staat voor “volk”. Slechts een gemeenschap die zich (op basis van een gemeenschappelijk identiteitsgevoelen) verbonden weet zal zich efficiënt weten te organiseren, slechts dan zal er voldoende “animus societatis” zijn. Een gebrek aan gevoelens van verbondenheid resulteert in een uitgesproken egocentrisme en verhindert de onderlinge solidariteit en sociale rechtvaardigheid. Indien de staat zich over een veelheid aan volkeren uitstrekt,  zal hij niet heersen over een gemeenschap, maar over een massa. Een “massacratie” treedt dan in de plaats van de democratie. De democratische instellingen blijven bestaan, maar worden van binnenuit uitgehold en zijn niet veel meer dan vervelende formaliteiten voor een politieke klasse die geen binding meer heeft met de bevolking omdat ze zichzelf niet meer kan legitimeren, ondanks de door haar met het oog op zelfbehoud geproduceerde staatsideologie. Uit de geschiedenis bleek duidelijk dat dergelijke “multiculturele” staten zoals Joegoslavië, Tsjecho-Slowakije  of het Oostenrijks-Hongaarse Rijk ten onder gaan van zodra een democratisch stelsel wordt ingevoerd. Het voorbeeld van België leert dat het niet vervullen van de nationale legitimiteit van de staat uiteindelijk ook de democratische en zelfs de functionele legitimiteit ervan kan aantasten. Zo kan België slechts blijven bestaan zolang de democratische (Vlaamse) meerderheid, via allerlei ingenieuze grondwettelijke constructies, buiten werking wordt geplaatst. Het voortbestaan van het Belgische staatsapparaat steunt niet op zijn democratische legitimiteit bij de bevolking, maar op een subtiel samenstel van allerlei politieke, taalkundige en levensbeschouwelijke evenwichten. Daardoor werd zowel de financiële toestand als de slagkracht van het koninkrijk aangetast, zodanig zelfs dat, in de nasleep van de Dutrouxaffaire, vele burgers zelfs hun eigen veiligheid niet meer gewaarborgd weten door de Belgische staat. Daardoor komt zelfs de primaire bestaansreden van deze staat in het gedrang. Zoals gezegd bestaat identiteit uit vele lagen, een staat die beweert de uitdrukking te zijn van een volksgemeenschap, is dan ook per definitie ingericht volgens de principes van het federalisme. Wie federalisme zegt, zegt evenwel ook subsidiariteit: aangezien de groepsverbondenheden op “lagere” niveaus sterker zijn dan op “hogere”, hebben in principe de lagere overheden meer bevoegdheden dan de hogere. Een staat die wel over een bepaalde bestaande gemeenschap heerst, maar teveel bevoegdheden uitoefent in verhouding tot de op dat niveau bestaande gemeenschapsgevoelens, heeft geen voldoende draagvlak en dreigt onder zijn eigen gewicht te bezwijken. Met name in de Europese Unie dreigt dit probleem zich te stellen: de supranationale instellingen eigenen zich meer en meer bevoegdheden toe zonder dit te verantwoorden vanuit het subsidiariteitsbeginsel. Toch dient hier onmiddellijk aan toegevoegd te worden dat de efficiëntie van het staatsoptreden en het realiseren van bepaalde schaaleffecten een afwijking van de strikte toepassing van het subsidiariteitsbeginsel kunnen toestaan. Daarnaast stelt zich binnen de Unie ook het probleem van het democratisch deficit: de democratische inspraak- en controleregelen zijn beter uitgebouwd op nationaal en regionaal dan op Europees niveau. Met name op het gebied van de scheiding van de wetgevende en uitvoerende macht stelt zich in Europa een zwaar probleem: de nationale regeringen hebben wetgevende macht op supranationaal niveau Besluiten De burger zoekt temidden afkalvende normenstelsels en een alsmaar kleiner wordende wereld naar tegengewichten en vindt die in de lokale, regionale en nationale verbondenheid met anderen.  Het uitoefenen van politieke macht dient dan ook noodzakelijkerwijs volgens deze patronen te verlopen. De machtsapparaten dienen zowel in hun bereik als in hun omvang te beantwoorden aan organisch gegroeide identiteiten. Daarbij moet vermeden worden dat deze machtsapparaten hun eigen dynamiek ontwikkelen en zich zo ontvoogden van de volksgemeenschap. Directe democratie, strikte controle op de overheidsfinanciën en individueel afdwingbare grondrechten dienen daarom de basisgedachten te zijn van het constitutioneel bestel. De hoogste macht is in handen van rechters die toezien op de rechten van de individuele burgers. In geen geval betekent dit een zwakke staat: integendeel, juist omdat zijn beslissingen de hoogst mogelijke democratische legitimiteit hebben, dienen ze onverkort, onvoorwaardelijk en desnoods zelfs meedogenloos te worden uitgevoerd. In de volgende hoofdstukken trachten we deze besluiten om te zetten in een confederatie die bestaat uit 15 deelstaten en waar het staatsoptreden strikt gereglementeerd en gecontroleerd wordt teneinde de burgers maximale ontplooiingskansen te bieden: de Staten XV. DE  STATEN XV De Staten XV is een confederatie van 15 deelstaten, van noord naar zuid zijn dat:

  1. West-Saksen (Groningen, Drenthe en de Noordoostpolder)
  2. Friesland
  3. Holland (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland minus Zeeuws-Vlaanderen)
  4. Gelderland (Gelderland, Flevoland en Overijssel)
  5. Stadstaat Amsterdam (de stadsagglomeratie)
  6. Vrijhaven Rotterdam (de stadsagglomeratie en de haven)
  7. Limburg (de beide provincies)
  8. Brabant (Noord-Brabant, de provincie Antwerpen en Vlaams-Brabant)
  9. Metropool Antwerpen (de stadsagglomeratie en de haven)
  10. Vlaanderen (Oost- West- en Zeeuws-Vlaanderen)
  11. Brussel District van Brabant (de 19 gemeenten)
  12. Condroz (Waals-Brabant, Namen en het westelijk deel van de provincie Luik)
  13. Vrijstad Luik (de stadsagglomeratie)
  14. Henegouwen
  15. Luxemburg (het groothertogdom, de provincie +het oostelijk deel van de provincie Luik)

Deze indeling gaat uit van de Benelux in zijn huidige verschijningsvorm en dus werden de 5 zuidelijke, Franstalige gewesten mee opgenomen. Het is echter de vraag of zij wel thuishoren in deze Heelnederlandse constructie. Zo zal de opname van Franstalige deelstaten de Staten XV een tweetalig karakter geven, wat gevoelig kan liggen bij de Vlaamse Beweging. Bovendien zijn er onbetwistbaar grote culturele verschillen ontstaan tussen het huidige Vlaanderen en het huidige Wallonië wat de wederzijdse verstandhouding niet ten goede is gekomen. Anderzijds hebben we een zekere gemeenschappelijke geschiedenis en zijn er door de eeuwen heen tussen de drie Benelux-staten banden gegroeid die  sterker zijn dan die met andere buurlanden. Een ingewikkelde kwestie, met een eenvoudige oplossing: vraag het de bevolking … Vooreerst moeten de Franstaligen natuurlijk zelf geïnteresseerd zijn in een opname bij de Staten XV. Het is niet ondenkbaar dat zij een soort romp-België of een onafhankelijk Wallonië wensen te vormen. Een dergelijke Franstalige staat zou dan mogelijk toenadering zoeken tot Frankrijk. Wellicht is men vooral in Henegouwen een “rattachistische” oplossing niet ongenegen, terwijl Luxemburg en Brussel, die altijd al hun eigenheid hebben gekoesterd, zich aangesproken zouden kunnen voelen door de hoge mate van zelfstandigheid die ze in de Staten XV zullen genieten. Indien dus bepaalde gebieden die buiten de oorspronkelijke staatsvorming van de Heelnederlandse confederatie bleven achteraf willen toetreden, dient hun aanvraag bij referendum voorgelegd te worden aan iedere burger van de Unie. Daartoe wordt een procedure in de Grondwet opgenomen. Eenieder moet dus voor zichzelf uitmaken of er voldoende “animus societatis” aanwezig is bij beide partijen. Het is de burger die dus het precieze “getal” van de confederatie zal bepalen. Wellicht zal dit tussen de X en de XV schommelen… In afwachting van de uitkomst van het referendum wordt hier verder uitgegaan van 15 staten. De indeling van de deelstaten poogt min of meer bestaande regionale volksverbondenheden te volgen. Daarbij worden de huidige artificiële landsgrenzen tussen Vlaanderen en Nederland enerzijds en tussen de provincie en het Groothertogdom Luxemburg anderzijds volledig uitgewist. De deelstaten Vlaanderen, Brabant, Limburg en Luxemburg zullen opnieuw hun traditionele, organisch gegroeide grenzen krijgen. De 5 stadstaten, die op gelijke voet staan met de overige deelstaten, kunnen zich tot kosmopolitische groeiregio’s ontwikkelen en aldus aanknopen met hun historische traditie. De indeling in 15 staten vermijdt de overheersing door 1 bepaalde deelstaat of een voortdurende  concurrentie tussen bepaalde deelstaten die de unie k an doen springen. In een twee- of drieledig (con)federalisme is dit risico aanzienlijk groter. De Staten XV hebben bewust dus geen zwaartepunt. Holland is door zijn stedelijke concentratie (de Randstad) een belangrijke deelstaat, maar Amsterdam en Rotterdam worden als afzonderlijke stadstaat “geamputeerd”. Niet om Holland te kortwieken, wel om beide steden alle kansen te geven om hun eigenheid te ontwikkelen. Brabant is het geografische hartland van de Staten XV terwijl Vlaanderen, met zijn 2 havens en de legendarische ondernemingsijver van de Kortrijkse regio, een bijzonder economisch dynamisme zal cultiveren. Luxemburg bouwt zichzelf met  Ardense koppigheid uit tot het financiële centrum van de confederatie. West-Saksen wint gas terwijl Gelderland als “groene long” aanzienlijke recreatieve mogelijkheden bezit. De groeiregio Condroz kan als voorbeeld dienen voor de noodzakelijke reconversie van Henegouwen. Limburg en Friesland weten zich eindelijk ten volle in hun eigenheid bevestigd. Als hoofdstad van de Staten XV komen zowel Amsterdam, Rotterdam, ‘s Gravenhage, Brussel DB als Antwerpen in aanmerking. Er kan evenwel, naar het voorbeeld van de Weimarrepubliek, ook geopteerd worden voor een provinciestad. In dat geval springt, wegens zijn centrale ligging, Breda in het oog. Naar analogie van “Washington District of Columbia” draagt de deelstaat Brussel het epitheton “District van Brabant”. Aldus komt de verbondenheid met de omringende deelstaat Brabant sterk tot uiting. Of het nu toetreedt tot de confederatie of niet, Brussel DB zal hoedanook  verplicht zijn om over allerlei aangelegenheden akkoorden te sluiten met Brabant. Daaraan gekoppeld dient Brussel DB bepaalde faciliteiten te verlenen aan de Brusselse Vlamingen. Het zijn verder de deelstatelijke overheden die eenzijdig en onafhankelijk beslissen wat er gebeurt met de faciliteiten die de Franstaligen vandaag genieten in bepaalde Nederlandstalige gemeenten. Er is in de grond geen reden om de zogenaamde Oostkantons in de Staten XV op te nemen. Het was immers het Belgische imperialisme en niet de volkswil die hen in  de huidige Benelux  bracht. De Staten XV zullen zich inspannen om de inwoners van de Oostkantons, als zij dit willen,  opnieuw bij hun natie en hun regio te laten aansluiten: Duitsland en het Rijnland. De Staten XV zijn geïncorporeerd in de Europese Unie. Zo is het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens toepasbaar in onze rechtsorde, maken we deel uit van de Eurozone en kunnen de Europese instanties bepaalde machten uitoefenen. De Staten XV, met zijn 26 miljoen inwoners en zijn lidmaatschap van de G7, is een rijke en prestigieuze  lidstaat van de EU. Maar aangezien de confederatie zelf slechts de afgeleide is van haar deelstaten, zal zij in haar Europese politiek waken over de rechten en belangen van de kleine lidstaten en van de individuele burgers. Zij zal erop toezien dat de Unie niet verzandt in een jacobijnse, centralistische bureaucratie, maar zal er integendeel naar streven de principes van directe democratie en het strikte financiële toezicht op de overheid ook in de EU volop ingang te laten vinden. De prioritaire taak van de EU is de opname van de staten die zich  vanaf 1989 ontdeden van de communistische en imperialistische dictaturen. De Staten XV heeft de opdracht als lidstaat dit proces binnen de Europese instanties te promoten. Aangezien de Oost-Europese kandidaat-leden veelal kleine staten zijn, te vergelijken met regio’s, kunnen ook de individuele deelstaten van de Staten XV hier een belangrijke rol spelen. Zo kan iedere deelstaat als individuele “gids” optreden voor een bepaald Oost-Europees land. Met behulp van de verdragsluitende bevoegdheden kunnen samenwerkingakkoorden en uitwisselingsprojecten  worden opgezet die blijvende vriendschapsbanden zullen opleveren waarvan beide partners de vruchten zullen plukken. Aldus vervullen de Staten XV hun bijdrage aan Europa: zij zijn een institutioneel rolmodel voor de Europese instellingen en zij investeren in de opname van de nieuwe leden. GRONDWETTELIJKE  BEGINSELEN Algemene structuur De Grondwet van de Staten XV zal 4 hoofdstukken bevatten:

  • De rechten en vrijheden van de burger
  • De bevoegdheidsverdelende regelen
  • De machten
  • Wijzigings-, toetredings- en uittredingsbepalingen

Naar Amerikaans voorbeeld dient de Grondwet zeer beknopt te worden gehouden en in een voor ieder burger toegankelijke taal te zijn opgesteld. Het basisdocument van de statenbond moet zo uitgroeien tot een symbool en een element van nationale trots. Rechten en vrijheden Indien de rechtsbescherming van de burger het hoogste goed is in onze staatkundige filosofie, is het logisch dat de Grondwet begint met een opsomming van alle rechten en vrijheden die ieder burger van de Staten XV geniet. Voor de inhoud hiervan kunnen we verwijzen naar het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), dat zelf de vrucht is van het Europese humanistische denken, het fundament van onze rechtsorde. De Grondwet verwijst zelf naar de verdragteksten en somt tevens de belangrijkste principes ervan op, zodat de burger zich een duidelijk beeld kan vormen van zijn basisrechten. Daartoe behoren zeker de bescherming van de persoonlijke vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en vereniging, het eigendomsrecht en de naleving door de overheid van haar eigen normen. Daarnaast heeft de Grondwet ook oog voor het inspraakrecht van de burger. Zo moet in principe iedere beslissing van ieder beraadslagend overheidsorgaan aan een volksraadpleging onderworpen kunnen worden. Het initiatief daartoe ligt in handen van de burgers. Bevoegdheidsverdeling Het zwaartepunt van de Staten XV ligt bij de deelstaten: zij houden in principe alle bevoegdheden. Dit impliceert dat de bevoegdheden van de Unie een uitdrukkelijke wettelijke grondslag dienen te hebben evenals het feit dat de restbevoegdheden aan de deelstaten  toekomen. De Grondwet kent 3 soorten bevoegdheden toe aan de Unie

  • De toegewezen bevoegdheden: het gaat hier om de uitdrukkelijk in de Grondwet opgesomde overheidstaken die enkel en alleen aan de Unie toekomen. De voornaamste hiervan  zijn  het buitenlands beleid, de landsverdediging, het migratie- en asielbeleid, bepaalde privaatrechtelijke aangelegenheden en het algemene Nederlandse taal- en cultuurbeleid.
  • De open bevoegdheden: dit zijn bewust vaag omschreven bevoegdheden waarvan de draagwijdte (uiteindelijk) door de rechtspraak, die ze dient te interpreteren, zal worden bepaald. Het gaat hierbij om zaken zoals de interne markt of mobiliteitsvraagstukken: technische materies die best door de Unie geregeld worden omwille van de beheersefficiëntie of omwille van bepaalde schaaleffecten. Aangezien het optreden daarvan afhankelijk is van economische evoluties, dienen deze bevoegdheden op flexibele wijze geregeld te worden. Het zal dus de rechter zijn die zal oordelen of het, in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is dat de Unie zeggenschap verwerft over  bepaalde beleidsaspecten. Het Hooggerechtshof dient evenwel bij het uittekenen van de confederale macht, terughoudend te werk te gaan. Bovendien worden veel van deze materies reeds beheerst door het EU-recht en hebben de Europese instanties aanzienlijke prerogatieven ter zake.
  • Bevoegdheden ter bede: deelstatelijke wetgevers kunnen de Unie verzoeken bepaalde van hun bevoegdheden over te nemen of de uitvoering ervan te verzekeren. Een dergelijke bevoegdheidsoverdracht dient door de deelstatelijke en de confederale wetgevers, het Hooggerechtshof en, in geval een referendum werd afgedwongen, door de burgers te worden goedgekeurd. De afgestane bevoegdheden kunnen op ieder moment weer door de deelstaat worden ingevorderd. In de Staten XV kan aldus sprake zijn van een asymmetrisch confederalisme, waarbij de ene deelstaat meer bevoegdheden heeft dan de andere. Door bevoegdheden naar een hoger beleidsniveau over te dragen, kunnen bepaalde schaaleffecten en synergieën optreden. Daar staat wel een ingewikkelder staatsstructuur tegenover, het is aan de wetgevers om deze zaken tegen elkaar af te wegen. Deze techniek maakt het ook mogelijk tot een hechtere unie te komen tussen de Staten XV zonder daarom de grondwet aan te passen.

De deelstaten genieten een maximale constitutieve autonomie: zij beslissen dus vrijelijk op welke manier zij hun bevoegdheden uitoefenen. Dit houdt in dat zij onder meer beslissen over hun staatsvorm (republiek, koninkrijk, groothertogdom,…), over de inrichting van hun wetgevende en rechtsprekende organen, over het kiesstelsel, over de indeling van hun grondgebied en over de lokale besturen. De autonomie van de deelstaten wordt enkel beperkt door de in de Grondwet opgesomde rechten en vrijheden dewelke steeds in acht dienen te worden genomen. Uiteraard mogen de deelstaten ook geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de Unie. De confederale Grondwet verplicht de deelstaten ook elk hun eigen grondwet op te stellen. De confederatie is niet gemachtigd belastingen te heffen, maar ontvangt jaarlijks dotaties van de deelstaten. Iedere deelstaat levert een bijdrage “naar godvrucht en vermogen” volgens een aan de hand van objectieve economische factoren berekende verdeelsleutel. De machten   De rechterlijke macht Het is alweer geen toeval dat de rechterlijke macht als eerste in de opsomming naar voren komt: deze instantie, in de eerste plaats belast met het toezicht op de overheid, zal wellicht tot de machtigste confederale instelling uitgroeien. Op confederaal vlak zijn er 2 rechtbanken: het Hooggerechtshof en het Rekenhof

  • Het Hooggerechtshof ziet toe op de naleving van de Grondwet door de uitvoerende en wetgevende instanties van de Unie zowel als van de deelstaten. Daarnaast fungeert het Hof als cassatierechter voor de arresten van de deelstatelijke rechtbanken in zoverre deze vragen van confederaal recht oproepen. Ten slotte verleent het Hof zijn verplicht advies over voorstellen van wetten en uitvoeringsbesluiten uitgaande van confederale instanties.
  • Het Rekenhof is de rechtbank die toeziet op de financiële integriteit van de overheid. Daartoe heeft het uitgebreide bevoegdheden. Het (auditoraat van) het Rekenhof treedt op als revisor van de begrotingen van de overheid. Geen enkel betuur, van de confederale regering tot het gemeentebestuur, kan belastingen innen alvorens de begroting goedgekeurd werd. Met het oog daarop somt de Grondwet enkele richtlijnen op die het Hof zelf verder kan verfijnen. Daarop aansluitend vernietigt het Hof iedere overheidsbeslissing die een niet te verantwoorden weerslag heeft op de goedgekeurde begroting. Gezien dit alles er is ter bescherming van de belastingbetaler, heeft ieder burger een rechtstreeks vorderingsrecht bij het Rekenhof, dat ook optreedt als cassatierechter in fiscale zaken. Tot slot fungeert het Rekenhof als strafrechtbank voor openbare gezagsdragers die zich schuldig maakten aan misbruik van overheidsfondsen. Het is het auditoraat bij het Rekenhof dat instaat voor de opsporing en vervolging van corrupte en belastinggeld verkwistende politici en ambtenaren. Een veroordeling door het Rekenhof leidt automatisch tot de levenslange ontzetting uit alle politieke rechten. Een niet-rechterlijke, maar uiterst belangrijke taak van het Rekenhof is het vastleggen van de verdeelsleutel volgens dewelke de financiële bijdragen van de deelstaten aan de confederatie berekend worden.

Zoals reeds vermeld zijn het verder de deelstaten die, op grond van hun constitutieve autonomie, bepalen hoe het rechterlijk apparaat er uitziet en hoe het samengesteld wordt. De wetgevende macht De confederale wetgevende macht bestaat uit 2 organen: de Staten-Generaal en de Landsvergadering. Afhankelijk van het bevolkingsaantal en volgens de plaatselijke kieswetgeving  worden in iedere deelstaat een aantal afgevaardigden gekozen voor de Staten-Generaal evenals een vast aantal afgevaardigden voor de Landsvergadering. Aldus vervult de Staten-Generaal de rol van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden of de Duitse Bundestag, terwijl de Landsvergadering te vergelijken valt met de Amerikaanse Senaat of de Duitse Bundesrat. Beide organen hebben dezelfde bevoegdheden, te weten het uitvaardigen van de confederale wetten, de controle op de confederale regering, het goedkeuren van de confederale begroting en het instemmen met verdragen Confederale wetten staan op hetzelfde hiërarchische niveau als deelstatelijke wetten, bevoegdheidsconflicten zijn grondwettelijke betwistingen waar het Hooggerechtshof uitspraak over doet.   De uitvoerende macht De Staatspensionaris is het rechtstreeks verkozen staatshoofd van de Staten XV. Hij is belast met het uitvoeren van de confederale wetten, heeft de leiding over de buitenlandse betrekkingen en is opperbevelhebber van het leger. De Staatspensionaris benoemt de leden van de confederale Regering evenals de topambtenaren. De Regering is verantwoording verschuldigd aan de Staten-Generaal en de Landsvergadering, maar ministers kunnen slechts door de Staatspensionaris ontslagen worden. Aldus wordt voorkomen dat het gehele staatsapparaat in handen komt van een “particratie”. Alweer naar Amerikaans voorbeeld wordt de macht gedeeld enerzijds door een rechtstreeks verkozen orgaan (de Staatspensionaris en zijn ministers) en anderzijds door volksvertegenwoordigende instanties (Staten-Generaal en Landsvergadering). En hoewel beide organen duidelijk van elkaar kunnen onderscheiden worden, zijn ze toch op elkaar aangewezen: de Staatspensionaris voert de wetten uit die door de wetgevende macht worden opgesteld. De begroting wordt door de uitvoerende macht opgesteld, maar dient goedgekeurd te worden door de wetgevende. Om onstabiele “cohabitation”-toestanden zoveel mogelijk te voorkomen, worden Staatspensionaris, Staten-Generaal en Landsvergadering op hetzelfde tijdstip en voor eenzelfde periode verkozen, namelijk 5 jaar. In principe kunnen geen vervroegde verkiezingen worden uitgeschreven, in de Staten XV is dus sprake van legislatuurparlementen.   Wijzigings-, toetredings-  en uittredingsbepalingen De wijziging van de Grondwet verloopt in 2 fasen: eerst moet de wijziging door beide wetgevende kamers met een 2/3 meerderheid (in elke kamer) goedgekeurd worden en vervolgens wordt een referendum uitgeschreven. Pas als een meerderheid van de uitgebrachte stemmen het voorstel tot wijziging goedkeurt, is de Grondwet gewijzigd. Indien een staat wil toetreden tot de Unie, dient de bevolking in een referendum eerst de toestemming te geven de toetredingsonderhandeligen te beginnen. Indien de onderhandelingen, die onder leiding van de Staatspensionaris worden gevoerd, een akkoord opleveren, verlenen het Hooggerechtshof en het Rekenhof hun advies over de juridische en financiële implicaties daarvan. Indien het advies positief is, kan met een 2/3 meerderheid in beide wetgevende kamers beslist worden de kandidaat tot de confederatie toe te laten. Indien een negatief advies werd verleend (wegens juridische of financiële tekortkomingen), is bijkomend een referendum nodig dat een gewone meerderheid dient op te leveren om de toetreding goed te keuren. Uittreding uit de Staten XV geschiedt volgens de geijkte regelen van het internationaal recht (7). BESLUIT We besluiten met een herhaling van de in de inleiding opgesomde basisprincipes. De eenheid der Nederlanden wordt binnen de Europese Unie verwezenlijkt niet enkel door de loutere samenvoeging van het huidige België en het huidige Nederland, maar ook door de indeling van de 15 staten. De vandaag nog bestaande artificiële landsgrenzen spelen in de afbakening tussen de deelstaten geen enkele rol en verdampen aldus volledig. En de unie heeft geen echt centrum, zodat geen deelstaat zich dominant kan opstellen. De Staten XV zijn een statenbond, een confederatie, waar de nadruk op de deelstaten ligt. Het principe van het federalisme komt het sterkst tot uiting in het bicamerale parlementaire stelsel, in de hiërarchische gelijkheid tussen confederale en deelstatelijke wetten  en in de sterke constitutieve autonomie die de staten genieten. De door de directe democratie beheerste besluitvorming en de machtige confederale rechtbanken, die nauw toezien op de overheid, getuigen van het grote respect dat de Staten XV voor haar burgers betoont. Voetnoten ————–

  1. Zie hiervoor: Fernand Braudel, Beschaving, economie en kapitalisme; deel III: de tijd van de wereld. Uitgevrij Contact, Amsterdam 1990,  p.165-260.
  2. Zie hiervoor Freddy Mortier en Koen Raes, Een kweste van behoren. Stromingen in de hedendaagse ethiek. Mys en Breesch Uitgevers, Gent 1996,  p. 26-37.
  3. Zie hiervoor Luc Pauwels, Ons behoud als volk in de 21ste eeuw, in Verworteling, verankering. Delta Stichting 1999.
  4. Zie hiervoor W. Niskanen, Bureaucracy and representative government. Aldine, Chicago 1971.
  5. Zie hiervoor Freddy Mortier en Koen Raes (2) Een kwestie van behoren, p.166-179.
  6. Zie hiervoor Paul Beliën, Een Zwitsers systeem voor Vlaanderen, Secessie nr.1, p. 9-11.
  7. Zie hiervoor Marc Cogen, Handboek Internationaal Recht. Mys en Breesch Uitgevers, Gent 1998, p.71-78.

 

Een plan N voor Vlaanderen (en Brussel)

Matthias E. Storme
Een van de chantagemiddelen die de voorbije maanden regelmatig werd aangevoerd tegen voorstanders van Vlaamse onafhankelijkheid bestaat daarin, dat een Vlaanderen dat zich zou afscheuren van België daardoor automatisch buiten de Europese Unie zou liggen en, mocht het daarvan deel willen uitmaken en de voordelen willen genieten, zijn toetreding als lidstaat zou moeten aanvragen, waarbij de Franstaligen er wel voor zouden zorgen dat er draconische toetredingseisen zouden worden gesteld.
Op de eerste plaats gaat deze chantage eraan voorbij dat die stelling impliceert dat in zo’n geval de rest van België wel automatisch lid zou blijven van de Unie, als zijnde de lidstaat België. Waarbij men nogal licht vergeet dat wie België wil voortzetten, ook gehouden is tot de gehele Belgische staatsschuld. Ook wordt daarbij door sommige juristen een zeer specieus onderscheid gemaakt tussen een afscheiding en een opheffing van het land. Op deze vragen wil ik hier vooralsnog niet ingaan, omdat er hoe dan ook voor Vlaanderen nog een erg interessante mogelijkheid bestaat om de chantage te beantwoorden, een Plan “N”.
 
De grondslag voor dat plan “N” is te vinden in art. 355 lid 3 van het VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), gekoppeld aan het zgn. Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dat Statuut is een Wet van 28 oktober 1954 van het Koninkrijk der Nederlanden later meermaals gewijzigd (1), waarnaar ook verwezen wordt in de Europese verdragen.
 
Dat Statuut is bij ons vrij onbekend en daardoor allicht onbemind, maar houdt kort gezegd het volgende in. Het regelt de relaties tussen “Nederland” (in het enkelvoud), Aruba, Curaçao en Sint-Maarten als vier landen die overeengekomen zijn om een gemeenschappelijk buitenlands beleid en een gezamenlijke defensie te voeren, een gezamenlijke Nederlandse nationaliteit te verschaffen aan de burgers van die landen en gezamenlijk een koninkrijk te vormen onder het huis van Oranje. Andere onderwerpen kunnen in gemeen overleg tot aangelegenheden van het Koninkrijk worden verklaard (art. 3 van het Statuut). Met andere woorden, dit Koninkrijk vormt een confederatie tussen Nederland en drie kleinere landen.
 
Vlaanderen zou dan ook kunnen toetreden als een verder land bij dit Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden met behoud van alle bevoegdheden behalve de zonet genoemde. Het leger zou moeten samengesmolten worden en de buitenlandse betrekkingen overgedragen aan de Koninkrijksinstellingen. En we zouden kunnen genieten van onze natuurlijke nationaliteit, het Nederlanderschap.
 
Een dergelijke toetreding zou meteen ook het Europa-chantage-probleem oplossen. Vlaanderen zou als Europees deel van het Koninkrijk zonder onderbreking deel blijven van de Europese Unie. Het statuut van Vlaanderen zou daarbij ook niet terugvallen op dat van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten. Die drie landen zijn geassocieerde leden van de Europese Unie als “landen en gebieden overzee” (LGO)(2) -waardoor zij deel uitmaken van de Gemeenschappelijke Markt maar niet in alle opzichten onder het gemeenschapsrecht vallen. Vermits Vlaanderen evenwel een Europees gebied is en geen gebied overzee (LGO), zou hierop art. 355 lid 3 van het VWEU van toepassing zijn. Dat bepaalt immers dat “De bepalingen van de Verdragen zijn van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.”
Ook voor Nederland is dit zeker aantrekkelijk: men krijgt er 6 miljoen Nederlanders bij en zowat de helft van zijn economisch potentieel; het Koninkrijk komt daarmee terug in de buurt van de grote landen waarmee het toch graag op wat meer gelijke voet zou komen. Waar een meerderheid van Nederlanders zelfs een volledige een Unie met Vlaanderen niet uitsluit, zal deze tussenoplossing in het Noorden zeker voldoende steun vinden.
Bovendien zou dit plan “N” niet enkel voor Vlaanderen aantrekkelijk zijn, maar ook voor Brussel. Brussel zou als een apart land kunnen toetreden tot het Koninkrijk zonder meer bevoegdhende over te dragen dan de genoemden, zonder deel van Vlaanderen te worden, en met behoud van een aparte inspraak in het Koninkrijk. Toetreding tot het Koninkrijk vereist al evenmin dat Brussel officieel ééntalig Nederlands zou moeten worden; het Frans zou mede officiële taal blijven.
Overigens zou het ook voor Wallonië geen slecht idee zijn om over de toetreding tot het Koninkrijk der Nederlanden na te denken, als een apart land natuurlijk.
Is dit voor Vlaanderen het ideale scenario ? Niet op alle vlakken, bv. omdat dit ons geen apart stemrecht in Europa zou opleveren, en daarvoor inderdaad een herziening van de Verdagen zou moeten worden onderhandeld. Maar het maakt ons wel grotendeels immuun voor de hierboven aangegeven vorm van francobelgische chantage.
 
 
 
 

Werkdocument Hereniging

Leo Belgicus

 Inhoud
1. Wie zijn wij?
2. Wat betekent Leo Belgicus?
3. De zes uitgangspunten van onze werkgroep
4. Gezamenlijke geschiedenis van de Nederlanden
5. De communautaire strijd in Belgi
6. Het naderende einde van België
7. De splitsing van België
8. Welke toekomst voor Vlaanderen in een post-België-tijdperk?
9. Waarom een hereniging der Nederlanden
10. De voordelen van een hereniging der Nederlanden
11. Hoe de hereniging te realiseren
12. Toenadering tussen Nederland en Vlaanderen
13. Naam en staatsstructuur
14. Staatshoofd
15. Regering
16. Provincies
17. Gemeenten/districten
18. Bestuur
19. Verkiezingen
20. Volksraadplegingen
21. Officiële feestdagen
22. Onderwijsvakanties
23. Defensie
24. Sport en recreatie
25. Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en leefomgeving
26. Verkeer en waterstaat
27. Media
28. Veiligheid, justitie, asiel, migratie en integratie
29. Sociale voorzieningen
30. Onderwijs, cultuur en wetenschap
31. Taalbeleid
32. Klimaat en energie
 
1. Wie zijn wij?
 
De werkgroep Leo Belgicus is een beweging van democratisch ingestelde burgers uit Nederland en Vlaanderen, die ijveren voor een democratische integratie en hereniging van Nederland en Vlaanderen indien België ophoudt te bestaan.
 
2. Wat betekent Leo Belgicus?
 
Leo Belgicus is Latijn voor de Nederlandse Leeuw.
 
Het gaat om een cartografische conventie waarbij de Nederlanden in de vorm van een leeuw werden afgebeeld. Voor het eerst werd dit getekend in 1583 door de Oostenrijkse cartograaf Michael Aitsinger (1530-1535? – 1598) en daarna is het thema vele malen gekopieerd.
 
De beroemdste Leo Belgicus is wel die van Claes Jansz Visscher uit 1609. Die gaf ook een leeuwenkaart uit van het graafschap Holland.
 
De leeuw was een veel gebruikt heraldisch dier in de Nederlanden: Brabant, Vlaanderen, Zeeland, Holland, Gelre, Henegouwen, Limburg en Luxemburg hadden er één in het blazoen. Ook de Unie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden koos een leeuw, “Generaliteitsleeuw” geheten als wapendier. Nu siert een Nederlandse Leeuw een Ridderorde en is in het Rijkswapen van Nederland, België èn Luxemburg een leeuw afgebeeld.
 
3. De zes uitgangspunten van onze werkgroep
 
  • Democratie, d.w.z. het besturen van de staat door zijn burgers, behoort tot het wezen van de Nederlandse identiteit. Het is de hoogste en enig wenselijke staatsvorm, én het is onze drijfveer om naar een integratie van Vlaanderen en Nederland te streven.
  • De breuk van 1830 was een dramatische vergissing die de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden tot een catastrofale achteruitgang veroordeelde. Een democratisch en doortastend bestuur wordt in de context van de Belgische staat, wegens het anti-Nederlandse wezen van deze staat, onmogelijk gemaakt.
  • De Nederlanden hebben naast een gemeenschappelijke geschiedenis en cultureel erfgoed, ook een gelijkaardige bestuurscultuur en mentaliteit die een doortastende natie mogelijk maken.  Alle stappen in de richting van samenwerking en integratie van Vlaanderen en Nederland zijn welkom, maar samenwerkingsvormen die gebaseerd zijn op de bestaande staten Nederland en België, zijn gedoemd tot machteloosheid. Vlaanderen en Nederland moeten rechtstreeks met elkaar kunnen onderhandelen over een geïntegreerde staatsstructuur.
  • Een confederale staatsstructuur tussen Nederland en Vlaanderen is de beste vorm om de integratie van Nederland en Vlaanderen te vergemakkelijken na de bijna 200 jaar lange scheiding. Op termijn moet dit leiden tot een stabiele gedecentraliseerde eenheidsstaat, namelijk De Nederlanden.
  • Er worden vriendschappelijke en economische samenwerkingsverbanden behouden met de niet Nederlandstalige gewesten van de Lage Landen, met name Wallonië, Luxemburg en de Duitstalige Gemeenschap van België. Indien gewenst mogen (delen van) Wallonië, Luxemburg en de Duitstalige Gemeenschap van België toetreden tot De Nederlanden.

4. Gezamenlijke geschiedenis van de Nederlanden

1384: Bourgondische rijk

Vanaf 1396: bestuurlijke eenheid van de Nederlanden.

1421: bestuurlijke eenheid van alle Nederlands sprekende (Dietstalige) regio’s.

1477: Habsburgse Nederlanden.

1494-1559: de Italiaanse Oorlogen.

1529: Frankrijk erkend de volledige soevereiniteit van zijn voormalige leenlanden.

1543: De oprichting van de 17 Provinciën.

1549: Door de Pragmatische Sanctie werd bepaald dat de 17 Provinciën voortaan als één geheel overgeërfd zullen worden. Nog steeds Franse invallen en pogingen tot inlijving.

Vanaf 1556: Spaanse overheersing.

1566: Beeldenstorm van Sint-Winoksbergen (huidig Frans-Vlaanderen) tot Friesland (huidig Nederland).

1576: Pacificatie van Gent: de oprichting van de Generale Unie der Nederlanden tegen Spanje.

1579: Unie van Atrecht: de Romaanse gewesten scheuren zich af van de Generale Unie der Nederlanden en verzoenen zich met de Spaanse stadhouder.

1579: Als reactie op de Unie van Atrecht verenigen de Germaanse gewesten zich onder de Unie van Utrecht met als doel de Spanjaarden te verdrijven.

1579-1795: De Noordelijke Nederlanden verenigen zich in de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën.

1581: Ondertekening ‘Akte van Verlatinghe’: De Nederlanden scheuren zich af van Spanje. Maar Spanje greep snel in om de Zuidelijke Nederlanden terug onder haar controle te brengen.

1585: Capitulatie van Antwerpen: duizenden inwoners van de Zuidelijke Nederlanden vluchten naar het noorden.

1635-1659: Frans-Spaanse oorlog.

1648: Vrede van Westfalen: Zuidelijke Nederlanden terug bij Spanje.

1658: Slag bij Duinkerke: Frans-Vlaanderen, Artesië en een deel van Henegouwen worden deel van Frankrijk.

1659: Vrede van de Pyreneeën: Spanje ziet af van zijn rechten op de landen en steden aangesloten bij de Unie van Atrecht.

1667-1668: Devolutieoorlog: Zuidelijke Nederlanden door Frankrijk belaagd in het kader van zijn verlangen naar natuurlijke grenzen, namelijk de Rijn-Alpen-Pyreneeëndoctrine.

1668: Vrede van Aken: Frankrijk trok zich terug uit de Zuidelijke Nederlanden maar hield Frans-Vlaanderen onder haar bestuur.

1672-1679: Frans-Nederlandse oorlog.

1677: Slag van Kassel: na een laatste poging om Frans-Vlaanderen te heroveren werd via de Vrede van Nijmegen (1678) bepaalt dat Frans-Vlaanderen definitief tot Frankrijk behoort.

1688-1697: Negenjarige Oorlog.

1701-1714: Spaanse Successieoorlog.

1713-1790: Vrede van Utrecht (1713): Zuidelijke Nederlanden bij Oostenrijk-Hongarije.

1740-1748: Frankrijk valt de Zuidelijke Nederlanden aan (Oostenrijkse successieoorlog).

1789: Brabantse omwenteling tegen de Oostenrijkse bezetter in de Zuidelijke Nederlanden.

1790: Oprichting van de Republiek van de Nederlandse Staten in de Zuidelijke Nederlanden.

1792-1797: Frans Revolutionaire Oorlogen: oorlog tussen Frankrijk en een alliantie van Europese mogend-heden. Eén van de belangrijkste strijdtonelen was De Nederlanden.

Tot 1794 behoorden Luxemburg en de provincies Limburg en Luik tot het Heilig Roomse Rijk, later de Duitse Bond.

1794-1810: de Zuidelijke Nederlanden (Luxemburg en de provincies Limburg en Luik inbegrepen) worden ingelijfd bij Frankrijk (1794). De Noordelijke Nederlanden werden een Franse vazalstaat (Bataafse Republiek (1795-1806) en Koninkrijk Holland (1806-1810)) en gingen volledig op in Frankrijk in 1810.

1798: Boerenkrijg tegen de Franse bezetter in de Zuidelijke Nederlanden.

1813: Nederland verklaart zich onafhankelijk.

1814: Verdrag van Parijs: België en Luxemburg worden afgestaan door Frankrijk, na het verjagen van de Fransen door de Russen.

1815: Congres van Wenen: op vraag van Willem I werd akkoord gegaan om Nederland, België en Luxemburg samen te voegen tot één land, namelijk het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden.

1830-1832: Frankrijk doet een laatste poging om haar Rijn-Alpen-Pyreneeëndoctrine te zien verwezenlijkt en start, in samenwerking met Franse juristen in Brussel, en Waalse en Noord-Franse huurlingen, de Belgische revolutie. Om alsnog de opstand te onderdrukken stuurt Nederland in 1831 haar leger naar België. Het Nederlandse leger was veel sterker dan de Belgische, dus riep België de hulp in van Frankrijk. Zodra Engeland en Frankrijk een ultimatum stellen, trekt Nederland zich terug. In 1832 werden de Nederlanders definitief verdreven uit België. Uiteindelijk vormen Nederland één land, en België en Luxemburg één land.

1839: Verdrag van Londen: België wordt erkend, ook door Nederland. België (inclusief het Franstalige westelijke deel van Luxemburg) en Nederland worden twee aparte landen. Het oostelijke deel van Luxemburg ging als groothertogdom terug naar de Duitse Bond maar bleef in een personele unie verbonden met Nederland.

1867: Luxemburg wordt definitief onafhankelijk door de opheffing van de Duitse Bond. De Nederlandse koning Willem III bleef groothertog tot aan zijn dood in 1890.

5. De communautaire strijd in België

1840: Vlaamsgezinden begonnen politieke eisen te formuleren zoals eigen onderwijs en tweetalige administratie en gerecht, maar kregen geen gehoor bij de Franstalige regering.

1848: Vlaamsgezinden eisten dat het Vlaams in bestuurlijke aangelegenheden naast het Frans zou kunnen gebruikt worden.

1864: De Nederlandse spelling wordt aanvaard.

1870s: De taalwetten werden ingevoerd. De tweetaligheid van Vlaanderen krijgt eindelijk vorm.

1898: Uitvaardiging van de Gelijheidswet wat het Nederlands gelijksteld aan het Frans.

1921: Invoering van het territorialiteitsbeginsel inzake bestuurszaken en de invoering van de talentellingen.

1923: De Rijksuniversiteit van Gent laat het taalgebruik vrij.

1932: De Rijksuniversiteit van Gent wordt volledig nederlandstalig.

1945-1950: Koningskwestie: Wallonië was tegen en Vlaanderen voor de terugkeer van Leopold III, welke contact had met Nazi-Duitsland, op de troon. Om een burgeroorlog te vermijden werd een regent aangeduid tot Boudewijn I de wettelijke leeftijd had om tot koning te worden gekroond.

1947: De in Vlaanderen sterk betwiste talentellingen worden een laatste keer gehouden waarvan de resultaten pas in 1954 werden bekendgemaakt.

1961: De taalgrens wordt definitief vastgelegd.

1962-1968: Leuven Vlaams: De universiteit van Leuven was de laatste Vlaamse universiteit met een Franstalige faculteit. Dit leidde tot onenigheid met Nederlandstalige studenten. Omdat de Franstalige faculteit zich meer richtte op Brussel terwijl aan Nederlandstalige zijde men koos om de universiteit volledig te vernederlandsen escaleerde het conflict. In 1968 werd besloten om de Franstalige faculteit te herlokaliseren naar de nieuwe stad Louvain-La-Neuve (1970-1978).

1963-2000: De taalstrijd in de Voerstreek. Deze strijd was bijzonder hevig waarbij zelfs een dode viel en dit leidde tot de val van de federale regering in 1987. Door de migratie van Nederlanders werd de taalstrijd beslecht na de gemeenteraadsverkiezingen van 2000.

1967: De grondwet is nu ook officieel in het Nederlands.

1970: Op vraag van de Franstalige partijen wordt België verdeeld in gewesten, terwijl Vlaanderen enkel cultuurgemeenschappen wilde. De Franstalige partijen willen niets weten van een État-Belgo flamande waarbij Vlaanderen compleet gezag heeft over gans België.

1988: Het grotendeels verfranste Brussel krijgt een eigen regering en parlement en gaat verder als het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, losgerukt van haar Vlaamse hinterland, dit op vraag van de Franstalige partijen.

1993: België is nu effectief een federale staat.

1995: De tweetalige provincie Brabant werd verdeeld in Brussel, Vlaams-Brabant en Waals-Brabant.

6. Het naderende einde van België

Na de federale verkiezingen van 2007 zijn de tegenstellingen tussen de Vlaamse en de Franstalige politici zo groot geworden dat er pas na 194 dagen een regering kon gevormd worden. Tijdens de lange formatie werden de Vlamingen in een slecht daglicht gesteld door de Franstalige media omdat zij de eisen van de Franstalige partijen niet wilden aanvaarden.

Door de ophitsing werd bij de regionale verkiezingen van 2009 sterk Vlaams-nationalistisch gestemd terwijl in Wallonië dezelfde Franstalige partijen aan de macht blijven die de Belgische ‘solidariteit’ willen behouden.

In april 2010 is de federale regering gestruikeld over de kwestie-BHV. In juni 2010 waren er nieuwe verkiezingen waaruit bleek dat de kloof tussen Vlaanderen en Wallonië al zeer groot is geworden. Pas in augustus 2011, na 541 dagen formatie, ging de nieuwe regering uit de startblokken en in september 2011 werd de zesde staatshervorming goedgekeurd waarbij het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde werd gesplitst en de financieringswet goedgekeurd waardoor de transfers tussen Vlaanderen en Wallonië vanaf 2024 worden afgebouwd.

De federale en regionale verkiezingen van mei 2019 laten duidelijk zien dat de kloof tussen Vlaanderen en Wallonië definitief is geworden: in Vlaanderen stemt men vooral rechts en wilt men geen linkse regering en in Wallonië stemt men vooral links en wilt men geen rechtse regering. Op federaal niveau duurde het tot eind september 2020 (494 dagen) eer er terug een regering is.

De aanpak van de coronapandemie vergroot enkel de kloof tussen Vlamingen en Franstaligen.

De nasleep van de overstromingen in de Vesdervallei (juli 2021), de aanpak van de crisis rond de hoge energieprijzen (winter 2021-2022) en het laten ontsporen van de begroting door de federale regering en de Franstalige regeringen kenmerken het falend Belgisch beleid.

7. De splitsing van België

De federale en regionale verkiezingen van 2024 zullen België de definitieve doodsteek toebrengen doordat er geen werkbare federale regering meer kan gevormd worden (hetzelfde scenario vond plaats in Tsjecho-slowakije, waarbij uiteindelijk het land splitste in Tsjechië en Slowakije), de vorming van een Vlaams-nationalistische regering in Vlaanderen en de vorming van een extreem-linkse regering in Wallonië.

Wat gebeurt er bij een splitsing van België? Dan is het ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ van het internationaal recht van toepassing en dit conform Resolutie 1514 en Resolutie 2625 van de VN.

Wat is een volk?

Vooral taal bepaalt wat een volk is. Als je naar de huidige Belgische grondwet kijkt, zal het zelfbeschikkingsrecht het deel van de grondwet volgen over de (taal)gemeenschappen. In België heb je dan drie volkeren, nl. Vlamingen (Nederlandstalig), Walen (Franstalig) en Duitstaligen, en op de tweede plaats pas naar de administratieve gewesten om de grondgebieden van deze volkeren aan te duiden.

Brussel

Volgens het internationaal recht bestaat er geen Brussels volk (er wordt geen rekening gehouden met etnische minderheden) en Brussel bevindt zich op het grondgebied van Vlaanderen (enclaves zijn volgens het internationaal recht verboden). Conclusie: Brussel zal bij de splitsing van België tot Vlaanderen behoren.

8. Welke toekomst voor Vlaanderen in een post-België-tijdperk?

Onafhankelijk Vlaanderen

Een kleine groep Vlaamsgezinden wil louter een onafhankelijk Vlaanderen. Ofschoon wij geenszins twijfelen aan de mogelijkheden die Vlaanderen heeft om op eigen benen te staan, vragen wij ons wel af of een onafhankelijkheid in een zich uitbreidende Europese Unie en een verdergaande Europese integratie wel verstandig is. De nationale staten verliezen immers steeds meer soevereiniteit aan de EU, waardoor de nieuwe Vlaamse staat zwak komt te staan. Ook is er in Vlaanderen geen meerderheid voor een onafhankelijk Vlaanderen omdat

  • – men vindt dat Vlaanderen dezelfde doelstellingen heeft als België, nl. het vernietigen van de regionale identiteit en het proberen een kunstmatige identiteit te creëren bij haar bevolkin
  • – men vindt dat Vlaanderen het enkel aan kan om voor een korte periode onafhankelijk te zijn.

Benelux-confederatie

Er gaan ook stemmen op in Nederland en in Vlaanderen voor een Benelux-confederatie maar de kans dat deze confederatie er komt, is zéér klein. De Waalse politiek staat wantrouwend tegenover economische, politieke en al helemaal tegenover staatkundige samenwerking met een Nederlandstalige meerderheid in een Benelux-confederatie want Nederland en Vlaanderen zouden de basis vormen van de Benelux-confederatie. Ook bij de Waalse bevolking is hiervoor geen meerderheid te vinden. Het Groot-Hertogdom Luxemburg is zeer gelukkig met haar bankeneconomie waardoor voor het Groot-Hertogdom een Benelux(-confederatie) eigenlijk overbodig is. M.a.w. het einde van België is ook het einde van de Benelux.

Hereniging van Nederland en Vlaanderen

Vooral de laatste jaren is er tussen Nederland en Vlaanderen sprake van een toenemende convergentie op allerlei gebieden, waarvan de succesvolle Nederlandse Taalunie een voorbeeld is. Er gaan dan ook steeds meer op om de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen te intensifiëren, zodat deze leidt tot een mogelijke, staatkundige hereniging. De “historische vergissing van 1830”, zoals de Vlaamse politicus Louis Tobback het ooit formuleerde, zou daarmee worden hersteld. In Nederland lieten Andries Postma (CDA), professor Couwenberg, Jan Terlouw (D66) en, recent, Geert Wilders (PVV) zich positief uit over een hereniging van Nederland met Vlaanderen. Na de zware politieke crisis in België in 2007 blijkt uit peilingen in Nederland (mei 2008) dat twee derde van de Nederlandse bevolking en gemiddeld ongeveer 35 % van de Vlaamse bevolking voor een hereniging te vinden is. Mogelijk is ondertussen het aantal nog toegenomen. Gemeenten/provincies van Wallonië kunnen zich, indien er een democratische meerderheid in deze gemeenten/provincies is en er een democriatische meerderheid is in het Waalse parlement opdat deze gemeenten / provincies van Wallonië mogen afscheuren, aansluiting bij Nederland-Vlaanderen.

9. Waarom een hereniging der Nederlanden

  • de Nederlandse taal en cultuur worden gebundeld, versterkt en geborgd in één staatkundig geheel, dat zelfverzekerd naar buiten optreedt;
  • Nederland en Vlaanderen zijn economisch en historisch met elkaar verbonden;
  • Nederland en Vlaanderen vormen samen een economische mogendheid die in Europa op de vijfde plaats zal staan (Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Nederland-Vlaanderen). Als zodanig vormen Nederland en Vlaanderen het politieke middelpunt van Europa met Brussel, de zetel van het Europees parlement en de Europese commissie. Er zal in Europees verband worden geluisterd naar Den Haag;
  • Het vormt het economische hart van Europa met de belangrijkste havens van Europa (Amsterdam, Antwerpen, Gent-Terneuzen, Rotterdam en Zeebrugge)
  • Nederland en Vlaanderen zijn beiden bij de dichtst bevolkte gebieden van Europa met ± 25 miljoen inwoners en beschikken samen over een uitstekende en compacte infrastructuur (autosnelwegen, spoorwegen, waterwegen en vliegvelden);
  • het gezamenlijke BNP zal behoren tot één van de hoogste in Europa;
  • het samenvoegen van Nederland en Vlaanderen heeft ook nog de volgende troeven:

– opwerking van lokale havens (Delfzijl-Eemshaven en Oostende) in de nationale staatsstructuur

– grotere investeringsmogelijkheden voor (internationale) bedrijven – sterke kenniseconomie

– vormen het handelscentrum van Europa – mooie steden en streken.

Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren zal een hereniging niet tegenhouden want Nederland en Vlaanderen hebben een gemeenschappelijke taal, cultuur (de Nederlandse) en geschiedenis. 10. De voordelen van een hereniging der Nederlanden

  • een grotere markt voor producten en diensten van Nederlandse en Vlaamse bedrijven;
  • het maken van een sterke vuist tegen de oprukkende verfransing van Vlaanderen en tegen de verengelsing in het algemeen;
  • hogere welvaart voor alle bewoners van Nederland-Vlaanderen.

11. Hoe de hereniging te realiseren

  • •doordat België uiteindelijk volledig verdampt, wordt België gesplitst. Vlaanderen wordt een onafhanke-lijke soevereine staat.
  • indien Voeren en Baarle-Hertog volgens het zelfbeschikkingsrecht problemen kunnen geven, kan Voeren omgeruild worden met Baarle-Nassau. In Voeren wonen al veel Nederlanders en grenst aan Nederlands Limburg. Baarle-Nassau is een gemeente met enclaves van de gemeente Baarle-Hertog op haar grondgebied en een deel van Baarle-Hertog behoort niet tot een enclave;
  • Brussel zal volgens het zelfbeschikkingsrecht tot Vlaanderen behoren maar Brussel is ook economisch en financieel afhankelijk van Vlaanderen, behoort tot het Vlaamse weefsel en herbergt het Vlaamse parlement. Het huidige Brusselse gewest wordt vervangen door een stadsprovincie met haar eigen provincieraad en gouverneur en heeft één politiezone;
  • ± 2/3de van de Belgische staatsschuld is voor rekening van Vlaanderen en is mede het onderwerp van de gesprekken met Wallonië bij de ‘boedelscheiding’;
  • na de verwezenlijking van de Vlaamse staat dient met Nederland te worden gepraat over een versterking van de samenwerking (o.a. het organiseren van gezamenlijke sportcompetities zodat Nederlanders en Vlamingen elkaar beter leren kennen) en een mogelijke politieke unie op middellange termijn;
  • indien de hereniging der Nederlanden er komt, zal er eerst een confederatie worden uitgeroepen, en dit conform het plan-N van prof. Matthias Storme. De Nederlandse en Vlaamse bevolking moeten zich via een volksraadpleging uitspreken om te zien of de bevolking klaar is voor een hereniging. De Nederlandse grondwet (de grondwet van het vroegere VKN) wordt genomen en waar nodig aangepast, en de landen voeren daarna als confederatie een tweelanden-stelsel in. Enkele bevoegdheden, zoals buitenlandse zaken en defensie, worden unitair en Vlaanderen krijgt ook minstens twee ministers/staatssecretarissen in Den Haag. Vlaanderen kan de Nederlandse ambassades en consulaten in de diverse landen van de wereld beschouwen als Nederlands-Vlaamse ambassades. De diplomatieke vertegenwoordiging van Vlaanderen wordt aldus gewaarborgd. Vlaanderen kan haar naam veranderen in Zuid-Nederland om deze confederatie te benadrukken;
  • op termijn moet dit leiden tot een gedecentraliseerde eenheidsstaat, genaamd De Nederlanden. Ook hier dient een volksraadpleging te bepalen of de Nederlandse en de Vlaamse bevolking klaar zijn om samen in een eenheidsstaat te wonen;
  • er komen 21 provincies die in principe alle bevoegdheden hebben behalve deze die via de grondwet toegewezen zijn aan de regering zoals defensie, justitie en buitenlandse zaken, verkeer en waterstaat, het algemene cultuur- en onderwijsbeleid en het asiel- en migratiebeleid. Sommige bevoegdheden kunnen bij de provincies en bij de regering zijn waarbij de provincies vertegenwoordigers hebben in de desbetreffende ministeries. De provincies zijn nodig want er bestaat geen landelijke identiteit in Nederland en in Vlaanderen;
  • er worden nieuwe afspraken gemaakt met internationale organisaties als de EU, de WEU, de NAVO, de OVSE en de VN;
  • de Nederlandse taal wordt gegarandeerd de eerste taal des Rijks. Er komt een beschermde status voor het Fries (als eerste taal gesproken in Friesland) in rechtspraak, onderwijs en contact met de lokale overheden;
  • op vlak van infrastructuur moeten er bijkomende stroomwegen en bijkomende spoorverbindingen gemaakt worden om de verbindingen tussen Nederland en Vlaanderen te versterken.

12. Toenadering tussen Nederland en Vlaanderen

Overheden, zoals de regering, het parlement, de provincies en de gemeenten in Nederland en Vlaanderen, moeten actieve samenwerking zoeken.

De Nederlandse provincies zijn vertegenwoordigd in het IPO (interprovinciaal overleg). Dit orgaan moet de Vlaamse provincies uitdrukkelijk uitnodigen hiervan lid te worden.

De provincies Zeeland, Noord-Brabant en Nederlands Limburg vormen geografisch een brug tussen Nederland en Vlaanderen qua cultuur, mentaliteit, taal, … en moeten hierin het voortouw nemen.

De provincies Nederlands Limburg en Belgisch Limburg hebben recent een akkoord gesloten dat ‘heel-Limburgse’ doelstellingen bevat. Op eenzelfde manier kunnen Noord-Brabant en Zeeland akkoorden sluiten met respectievelijk Antwerpen / Vlaams-Brabant (+ Brussel) en Oost-Vlaanderen / West-Vlaanderen.

Ook de verhoudingen met de Nederlandse Antillen moet (alsdan) nader worden bekeken.

13. Naam en staatsstructuur

  • de officiële naam wordt het Koninkrijk der Nederlanden (met een ceremonieel koningschap) of de Republiek der Nederlanden (met een ceremonieel presidentschap) (te bepalen via een referendum). Officieus: De Nederlanden (hierin wordt verwezen naar de volkerendiversiteit van de Noordzeedelta). Inwoner: een Nederlander;
  • symbolische hoofdstad: duo-hoofdstad Amsterdam-Brussel in de confederatie. In de eenheidsstaat wordt Amsterdam de hoofdstad gezien Brussel reeds veel internationale instellingen heeft. Wat er met de EU-instellingen in Brussel zal gebeuren, zal afhangen hoe de andere EU-lidstaten reageren op het einde van België en het oprichten van de Nederlands-Vlaamse staat, indien de EU tegen dan nog bestaat;
  • zetel der regering: Den Haag;
  • vlag: de Prinsenvlag (oranje-wit-lichtblauw) oftewel de historische vlag van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795). Deze vlag werd bezoedeld tijdens het interbellum maar krijgt met de hereniging haar eer terug;
  • wapen: een leeuw met acht pijlen op een lichtblauwe achtergrond met gouden blokjes;
  • wapenspreuk: Eenheid In Verscheidenheid;
  • volkslied: in de confederatie behouden Nederland en Vlaanderen hun huidige volkslied (respectievelijk ‘het Wilhelmus’ en ‘de Vlaamse Leeuw’). In De Nederlanden wordt er gekozen voor ‘het Wilhelmus’ als volkslied;
  • landinitialen: DNL (van De NederLanden);
  • munteenheid: Euro (EUR; in eurozone), Gulden of Florijn (NLG of NLF; geen/uit eurozone)

14. Staatshoofd

In een koninkrijk is de koning(in) het staatshoofd.

In een republiek is een president(e) het staatshoofd. Een president(e) heeft max. twee ambtstermijnen (d.w.z max. 10 jaar). Indien de president(e) ontslag neemt, zijn/haar functie niet kan uitoefenen of komt te overlijden, neemt de voorzitter van de Tweede Kamer de presidentiële taken tijdelijk over tot er een nieuwe president(e) is.

De koning(in) of de president(e) heeft een ceremoniële functie.

15. Regering

Den Haag is de zetel van de regering en de Staten-Generaal (Eerste Kamer en Tweede Kamer). De belangrijkste ministeries (departementen), ambassades en consulaten bevinden zich ook in Den Haag. De regering wordt voorgezeten door de premier.

De Eerste Kamer der Staten-Generaal (senaat) bestaat uit 75 leden, met afgevaardigden van de Provinciale Staten (hoeveel zetels per provincie wordt bepaald door het aantal inwoners) welke per provincie worden aangeduid onder de verkozen leden van de Provinciale Staten. De belangrijkste taak van de Eerste Kamer is het goedkeuren of verwerpen van wetsvoorstellen. Daarnaast heeft de Eerste Kamer de taak om de regering te controleren.

De Tweede Kamer der Staten-Generaal (congres) bestaat uit 150 leden, rechtstreeks verkozen (hoeveel zetels per kieskring wordt bepaald door het aantal inwoners). De Tweede Kamer heeft twee taken: samen met de regering nieuwe wetten maken en controleren of de regering haar werk goed doet. De Tweede Kamer speelt ook een belangrijke rol bij de vorming van het beleid.

De regering ontvangt haar inkomsten uit de ontvangsten uit btw en persoonsgebonden belastingen (o.a. belastingen op de lonen en uitkeringen, personenbelasting, vennootschapsbelasting, successierechten, …) en van de provincies a rato van de economische sterkte van de provincie.

16. Provincies

In de hoofdplaatsen van de provincies zetelen de Provinciale Staten. Het aantal leden van de provinciale staten wordt bepaald door het aantal inwoners van de provincie.

Het college van gedeputeerde staten doet het dagelijks bestuur en wordt voorgezeten door de gouverneur.

Elke provincie heeft ook een vertegenwoordiging in de Eerste Kamer, gekozen uit de leden van de provinciale staten, en dit in verhouding tot het aantal stemgerechtigden per provincie.

De grootsteden – d.w.z. de steden met minimum 500.000 inwoners – worden stadsprovincies.  

Bijgevolg zijn de 21 provincies als volgt:

  1. Amsterdam (stadsprovincie)
  2. Antwerpen (= stedelijke agglomeratie Antwerpen; stadsprovincie)
  3. Brussel (= Brusselse gewest; stadsprovincie)
  4. Den Haag (stadsprovincie)
  5. Drenthe (hoofdplaats Assen)
  6. Flevoland (hoofdplaats: Lelystad)
  7. Friesland (hoofdplaats: Leeuwarden)
  8. Gelderland (hoofdplaats: Arnhem)
  9. Groningen (hoofdplaats: Groningen)
  10. Limburg (hoofdplaats: Maastricht)
  11. Midden-Brabant (zonder Antwerpen, met Baarle-Nassau; hoofdplaats Mechelen)
  12. Noord-Brabant (zonder Baarle-Nassau; hoofdplaats: Den Bosch)
  13. Noord-Holland (zonder Amsterdam; hoofdplaats: Haarlem)
  14. Oost-Vlaanderen (hoofdplaats: Gent)
  15. Overijssel (hoofdplaats: Zwolle)
  16. Rotterdam (stadsprovincie)
  17. Utrecht (hoofdplaats: Utrecht)
  18. West-Vlaanderen (hoofdplaats: Brugge)
  19. Zeeland (hoofdplaats: Middelburg)
  20. Zuid-Brabant (hoofdplaats: Leuven)
  21. Zuid-Holland (zonder Den Haag en Rotterdam; hoofdplaats Leiden)

De provincies krijgen in principe alle bevoegdheden, behalve deze die via de grondwet toegewezen zijn aan de regering.

De provincies (en de gemeenten) ontvangen hun inkomsten uit grondgebonden belastingen (o.a. onroerende voorheffing, belasting op vastgoedtransacties, verkeersboetes, …). Ook zijn er transfers van de rijke naar de armere provincies maar deze solidariteit staat gelijk aan responsabilisering (m.a.w. de ontvangende provincies die geen moeite doen om hun economie beter uit te bouwen, worden bestraft door het ontvangen van minder geld via de transfers).

Indien de Staten-Generaal (Eerste Kamer en Tweede Kamer) beslist om tot ‘super’provincies te komen, stelt onze werkgroep – op basis van bovenstaande tabel – volgende zeven provincies voor:.

  1. Brabant (Antwerpen, Brussel, Midden-Brabant, Noord-Brabant en Zuid-Brabant; hoofdplaats: Antwerpen);
  2. Friesland (hoofdplaats: Leeuwarden)
  3. Gelre (Flevoland, Gelderland en Overijssel; hoofdplaats: Arnhem);
  4. Groningen (Drenthe en Groningen; hoofdplaats: Groningen);
  5. Holland (Amsterdam, Den Haag, Noord-Holland, Rotterdam, Utrecht en Zuid-Holland; hoofdplaats: Haarlem);
  6. Limburg (hoofdplaats: Maastricht);
  7. Vlaanderen (Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland; hoofdplaats: Brugge).

De provincies worden onderverdeeld in regio’s voor Tweede Kamer-verkiezingen, veiligheid en justitie, mobiliteit en intergemeentelijke samenwerkingsakkoorden. Voor de stadsprovincies en de provincies Drenthe, Flevoland, Friesland, Groningen, Utrecht en Zeeland valt de regio samen met de provincie. Twee of meerdere regio’s mogen ook samenwerken.

Bijgevolg zijn de 41 regio’s als volgt:

  1. Amsterdam-Amstelland (Amsterdam)
  2. Antwerpen (Antwerpen)
  3. Brugge-Oostkust (West-Vlaanderen)
  4. Brussel (Brussel)
  5. Denderstreek (Oost-Vlaanderen)
  6. Drenthe (Drenthe)
  7. Flevoland (Flevoland)
  8. Fryslan (Friesland)
  9. Gelderland-Midden (Gelderland)
  10. Gelderland-Zuid (Gelderland)
  11. Gent-Meetjesland (Oost-Vlaanderen)
  12. Gooi en Vechtstreek (Noord-Holland)
  13. Groningen (Groningen)
  14. Haaglanden (Den Haag)
  15. Hollands-Midden (Zuid-Holland)
  16. IJsselland (Overijssel)
  17. Kempen (Midden-Brabant)
  18. Kennemerland (Noord-Holland)
  19. Limburg-Noord (Limburg)
  20. Limburg-Zuid (Limburg)
  21. Limburg-West (Limburg)
  22. Midden- en West-Noord-Brabant (Noord-Brabant)
  23. Midwest (West-Vlaanderen)
  24. Noord-Brabant-Noord (Noord-Brabant)
  25. Noord-Brabant-Zuidoost (Noord-Brabant)
  26. Noord-Holland-Noord (Noord-Holland)
  27. Noord- en Oost-Gelderland (Gelderland)
  28. Oostende-Middenkust (West-Vlaanderen)
  29. Rivierenland (Midden-Brabant)
  30. Rotterdam-Rijnmond (Rotterdam)
  31. Twente (Overijssel)
  32. Utrecht (Utrecht)
  33. Vlaamse Ardennen (Oost-Vlaanderen)
  34. Waasland (Oost-Vlaanderen)
  35. Westhoek-Westkust (West-Vlaanderen)
  36. West-Vlaanderen-Zuid (West-Vlaanderen)
  37. Zaanstreek-Waterland (Noord-Holland)
  38. Zeeland (Zeeland)
  39. Zuid-Brabant-Oost (Zuid-Brabant)
  40. Zuid-Brabant-West (Zuid-Brabant)
  41. Zuid-Holland-Zuid (Zuid-Holland).

17. Gemeenten/districten

De gemeenten hebben minimum 7.500 inwoners, met uitzondering van de Waddeneilanden en de Caraïbische Eilanden. De stadsprovincies hebben geen gemeenten maar districten. De districten hebben een deel van de bevoegdheden van een gemeente gezien het echte bestuur van de stad bij de Provinciale Staten ligt.

Indien een gemeentefusie/herindeling noodzakelijk is opdat alle gemeenten minimum 7.500 inwoners hebben, dient dit geval per geval te worden bekeken rekening houdend met de infrastructuur van het gebied en de historiek van en de historische band tussen de woonkernen binnen het gebied en opdat elke gemeente al de aan haar toegewezen bevoegdheden kan uitoefenen zonder – in normale omstandigheden – financieel in de problemen te komen. Door een gemeentefusie/herindeling kan een provinciegrens verschuiven, maar deze grenzen dienen zo weinig mogelijk grillig te zijn.

Baarle-Hertog en Baarle-Nassau dienen uitzonderlijk twee aparte gemeenten te blijven wegens hun unieke indeling dat stamt uit de middeleeuwen, maar kunnen als één gemeente worden beschouwd.

Het aantal leden van de gemeenteraad/districtsraad wordt bepaald door het aantal inwoners van de gemeente/district.

Het college van burgemeester en schepenen/wethouders doet het dagelijks bestuur van de gemeente en wordt voorgezeten door de burgemeester.

Het districtcollege doet het dagelijks beheer van het district en wordt voorgezeten door de district-burgemeester.

18. Bestuur

Op het landelijke niveau wordt de premier rechtstreeks verkozen. Op het provinciale niveau worden de gouverneurs rechtstreeks verkozen. Op het lokale niveau worden de (district)burgemeester rechtstreeks verkozen.

De premier, de gouverneurs en de (district)burgemeesters vormen hun gewenste bestuur uit de leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad of de districtsraad om hun programma uit te voeren, waarbij het hoogste mandaat de vicepremier, de vicegouverneurs en de eerste (district)wethouder/schepenen is.

Een bestuur heeft in de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad of de districtsraad geen stemrecht om de onafhankelijkheid van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad en de districtsraad te bewaren.

Automatisch heeft de premier het ministerie van algemene zaken en de vice-premier het ministerie van binnenlandse zaken. De gouverneurs en de (district)burgemeesters hebben de bevoegdheid veiligheid. De vicegouverneurs hebben de bevoegdheid bestuurlijke organisaties. De eerste (district)wethouders/schepenen mogen hun bevoegdheid kiezen.

Indien de premier, de gouverneur of de (district)burgemeester (een lid van) zijn/haar bestuur benoemd of ontslaat, dient dit bekrachtigd te worden door de Staten-Generaal, de Provinciale Staten, de gemeenteraad of de districtsraad met een gewone meerderheid. Indien de vicepremier, de vicegouverneur of de eerste (district)wethouder/schepen wordt ontslagen, wordt deze vervangen door het lid met de meeste voorkeursstemmen van de fractie van de premier/gouverneur/ (district)burgemeester in de Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad Een bestuur(slid) blijft aan tot het wordt vervangen. Een ontslagen bestuur(slid) wordt vervangen door volksverkozene(n) zetelend in Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad De bekrachtiging van het ontslag van een bestuur(slid) en het aanduiden van een nieuw bestuur(slid) dient te gebeuren door de Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad. Indien er geen meerderheid kan gevonden worden, dient de premier, de gouverneur of de (district)burge-meester een ander lid voor zijn bestuur of een ander bestuur uit de leden van de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad of de districtsraad aan te duiden of het ontslag in te trekken.

Afzetting

De Staten-Generaal, de Provinciale Staten, de gemeenteraad en de districtsraad kunnen de premier, de gouverneur of de (district)burgemeester afzetten met een 2/3de meerderheid. Via een volksraadpleging kan de premier, de gouverneur of de (district)burgemeester ook worden afgezet.

Bij een afzetting valt het hele bestuur en volgen er na vier weken tussentijdse premier-, gouverneur of (district)burgemeestersverkiezingen, waarna een nieuw bestuur dient te worden benoemd en bekrachtigd door de Tweede Kamer/Provinciale Staten/ gemeenteraad/districtsraad.

Ontbinding

Indien de Tweede Kamer, de Provinciale Staten, de gemeenteraad of de districtsraad zich ontbindt, volgen er nieuwe verkiezingen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten, gemeenteraad of districtsraad.

Bij afzetting, ontslag of overlijden van de premier, gouverneur of (district)burgemeester neemt de vicepre-mier, de vicegouverneur of de eerste (district)wethouder/schepen de taken tijdelijk waar tot er een nieuwe premier, gouverneur of (district)burgemeester wordt verkozen via tussentijdse verkiezingen. Ook als de premier, gouverneur of (district)burgemeester op vakantie of ziek is, worden de taken tijdelijk waargenomen. Eveneens als de premier op een buitenlandse zending is, neemt de vicepremier zijn taken tijdelijk waar. Indien zowel de premier/gouverneur/(district)burgemeester, als de vicepremier/vicegouverneur/eerste (district)wethouder/schepen onbeschikbaar zijn, dan neemt het bestuurslid met het hoogste aantal voorkeursstemmen hun taken waar. Indien het volledige bestuur onbeschikbaar is, wordt door de Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeente-raad/districtsraad tussen haar leden een tijdelijk bestuur aangesteld (via de nodige stemronden) tot (een lid van) het effectieve bestuur terug is of tot een nieuw effectief bestuur werd bekrachtigd na (tussentijdse) verkiezingen.

Indien er vijf maanden na de verkiezingen er geen nieuw bestuur is, volgen er na vier weken tussentijdse verkiezingen. Indien er twee maanden na de tussentijdse verkiezingen geen nieuw bestuur is, volgen er na vier weken nieuwe tussentijdse verkiezingen.

Een demissionair bestuur(slid) mag enkel nog de lopende zaken afhandelen en geen omstreden zaken behandelen, uitgezonderd in geval van nood. De lonen van demissionaire bestuursleden/besturen worden gehalveerd.

De staat is voor 100 % eigenaar van De Nederlandsche Bank nv (de centrale bank van De Nederlanden). Enkel niet-politiek partijgebonden staatsburgers, met de nodige competenties, mogen lid worden van de directie om de onafhankelijkheid van deze instelling te waarborgen. Benoeming of ontslag van een lid van de directie gebeurt door de Minister van Financiën. De directie benoemt of ontslaat zelf haar administratief personeel. De directie wordt voorgezeten door een president dewelke de financiële zaken bespreekt samen met de Minister van Financiën en de directeurs-generaal en secretaris-generaal van zijn ministerie.

19. Verkiezingen

Voor de Europese en de premierverkiezingen is er een landelijke kieskring.

Voor de Tweede Kamer- en Provinciale Statenverkiezingen zijn er provinciale kieskringen, uitgezonderd Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg die meerdere kieskringen tellen. De Caraïbische Eilanden hebben een eigen kieskring voor de Tweede Kamerverkiezingen.

Voor de gouverneurverkiezingen zijn er provinciale kieskringen. Voor de burgemeester- en gemeenteraadsverkiezingen zijn er gemeentelijke kieskringen.

Voor de districtsburgemeester- en districtsraadverkiezingen is er een kieskring op districtsniveau. Het aantal leden dat per kieskring voor de Tweede Kamer en de Provinciale Staten met meerdere kieskringen wordt verkozen, wordt bepaald door het aantal stemgerechtigden per kieskring.

Verkiezingen zijn om de vijf jaar. De verkiezingen voor het Europese en het landelijke bestuursniveau vallen samen. De verkiezingen voor het provinciale en het gemeentelijk bestuursniveau vallen samen (datum wordt per provincie bepaald door de Provinciale Staten) en dit halfweg een bestuursperiode van het Europese en het landelijke niveau. Bij tussentijdse verkiezingen wordt door een nieuw bestuur de rest van een legislatuur uitgedaan zodat de periode van verkiezingen om de vijf jaar voor een legislatuur blijft behouden.

Er is geen opkomstplicht, wel stemrecht, en dit voor alle staatsburgers van De Nederlanden van 18 jaar en ouder! Lijststemmen zijn niet toegelaten, d.w.z. 1 kiezer = 1 stem op 1 kandidaat! Enkel deelnemers aan een verkiezing kunnen, in navolging van deze verkiezing, een politiek mandaat opnemen. Het opnemen van meerdere politieke mandaten is niet toegestaan. Indien twee of meerdere een gelijk aantal voorkeursstemmen heeft, gaat de zetel(s) naar de grootste fractie. Indien het gaat tussen twee of meerdere personen van dezelfde fractie, dan beslist de fractie. Indien een volksverkozene ontslag neemt, niet meer in de onmogelijkheid is om te zetelen (vb. vanwege langdurige ziekte), zich na een verkiezing terugtrekt, komt te overlijden, uit zijn/haar politieke rechten werd gezet of aan een bestuur deelneemt, gaat zijn/haar zetel in de Tweede Kamer/Provinciale Staten/ge-meenteraad/districtsraad naar de eerstvolgende verkozene met de meeste voorkeursstemmen van zijn/ haar kieskring (bij ontslag uit een bestuur of bij terugkeer uit ziekte mag de zetel terug opgenomen worden). Een persoon die uit zijn politieke rechten werd gezet, mag niet deelnemen aan de eerstvolgende verkiezing(en). Vanaf de leeftijd van 15 jaar kan men zich aansluiten bij een partij. Vanaf de leeftijd van 21 jaar kan men zich verkiesbaar stellen of een eigen partij oprichten.

Aan de premier-, gouverneurs- en (district)burgemeestersverkiezingen mogen maximum twee personen per partij deelnemen: de effectieve kandidaat en de ‘running mate’. Indien een kandidaat geen absolute meerderheid behaald, worden er vier weken na de eerste ronde een tweede ronde georganiseerd tussen de beste twee kandidaten (of meer dan twee kandidaten bij een gelijke stand tussen twee of meerdere kandidaten) van de eerste ronde. Bij een gelijke stand in de tweede ronde wint de kandidaat met de meeste stemmen in de eerste ronde. Bij geen beslissing via verkiezingen is er een stemming in de Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad (meerdere stemronden indien nodig) om de premier/gouverneur/(district)burgemeester aan te duiden.

De leden van de Eerste Kamer/Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad blijven aan tot de eerste zitting van de volgende legislatuur, bij tussentijdse verkiezingen tot aan de eerste zitting na de verkiezingen.

Uit de leden van de Tweede Kamer wordt de Europees Commissaris verkozen. Elk lid kan zich verkiesbaar stellen. De nodige stemronden worden gehouden waarbij telkens de kandidaat met het minste aantal stemmen afvalt, tot een lid een gewone meerderheid heeft bekomen.

In een republiek wordt uit de leden van de Tweede Kamer de president(e) verkozen. Elk lid kan zich verkiesbaar stellen. De nodige stemronden worden gehouden waarbij telkens de kandidaat met het minste aantal stemmen afvalt, tot een lid een gewone meerderheid heeft bekomen. Bij vakantie of ziekte neemt de voorzitter van de Tweede Kamer de taken waar. Bij ontslag of overlijden neemt de voorzitter van de Tweede Kamer de taken waar tot er een vervanger werd aangeduid.

Uit de leden van de Eerste Kamer/Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad wordt een voorzitter voor de Eerste Kamer/Tweede Kamer/Provinciale Staten/gemeenteraad/districtsraad verkozen. Elk lid kan zich verkiesbaar stellen. De nodige stemronden worden gehouden waarbij telkens de kandidaat met het minste aantal stemmen afvalt, tot een lid een gewone meerderheid heeft bekomen. Bij vakantie of ziekte neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar. Bij ontslag of overlijden neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar tot er een vervanger werd aangeduid.

Uit de leden van de Provinciale Staten worden vertegenwoordigers voor de Eerste Kamer verkozen. Elk lid kan zich verkiesbaar stellen. De nodige stemronden worden gehouden waarbij telkens de kandidaat met het minste aantal stemmen afvalt, tot een lid een gewone meerderheid heeft bekomen. Bij vakantie of ziekte neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar. Bij ontslag of overlijden neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar tot er een vervanger werd aangeduid.

Alle stemmingen (Eerste Kamer, Tweede Kamer, Provinciale Staten, gemeenteraad en districtsraad) en alle verkiezingen zijn anoniem.

20. Volksraadplegingen

Democratie staat hoog in het vaandel in onze werkgroep. Daar zijn wij voorstander van volksraadplegingen. Bij elke grondwetswijziging en bij elk belangrijk maatschappelijk debat moet een volksraadpleging plaatsvinden.

Een beslissing van een bestuur kan worden tegengehouden of een stemming van wantrouwen tegen een bestuur, en automatisch nieuwe verkiezingen, kan worden gehouden via een volksraadpleging indien een burgerinitiatief het vereiste aantal handtekeningen behaalt.

Voor het Europees niveau kan via een volksraadpleging een stemming van wantrouwen worden georga-niseerd tegen de vertegenwoordigers van De Nederlanden in het Europees Parlement en nieuwe Europese verkiezingen geëist indien een burgerinitiatief het vereiste aantal handtekeningen behaalt.

Bij een opkomst van 49,99% of lager is de volksraadpleging ongeldig. Tussen 50 % en 79,99 % opkomst is de volksraadpleging raadgevend. Bij een opkomst van 80 % of meer is de volksraadpleging bindend.

Alle volksraadplegingen zijn anoniem.

21. Officiële feestdagen

  • januari: Nieuwjaarsdag
  • Goede Vrijdag (vrijdag)
  • 1e Paasdag (zondag)
  • 2e Paasdag (maandag)
  • 5 mei: Bevrijdingsdag (einde WO 1940-1945 in Europa)
  • Hemelvaartsdag (donderdag)
  • 1e Pinksterdag (zondag)
  • 2e Pinksterdag (maandag)
  • 26 juli: Verlathinge Dag (de nationale feestdag van De Nederlanden cfr. naar de ondertekening van de ‘Akte van Verlathinge’ op 26 juli 1581 waarop De Nederlanden, m.i.v. het Graafschap Vlaanderen en het Hertogdom Brabant, zich afscheurden van Spanje)
  • 11 november: Wapenstilstand (einde WO 1914-1918)
  • 25 december: 1e Kerstdag
  • 26 december: 2e Kerstdag

De officiële feestdagen zijn de belangrijkste landelijke feestdagen, de belangrijkste katholieke en protestantse feestdagen en de oorlogsherdenkingsdagen.

Binnen het CAO of arbeidsovereenkomst komt te staan indien een werknemer een vrije dag heeft op feestdagen. Binnen het CAO of arbeidsovereenkomst kunnen ook bijkomende vrije dagen worden opgenomen zoals vb. Dag van de Arbeid, de vrijdag na Hemelvaartsdag en Onze-Lieve-Vrouwe-Hemelvaart.

22. Onderwijsvakanties

De Nederlanden hebben drie onderwijsvakantieregio’s, zijnde

  • Noord: de provincies Amsterdam, Drenthe, Flevoland (zonder de gemeente Zeewolde), Friesland, Groningen, Noord-Holland, de gemeente Hattem van de provincie Gelderland en de gemeenten De Ronde Venen en Eemnes van de provincie Utrecht;
  • Midden: de provincies Den Haag, Gelderland (zonder de gemeente Hattem), Rotterdam, Utrecht (zonder de gemeenten De Ronde Venen en Eemnes), Zuid-Holland, de gemeente Altena (Noord-Brabant) en de gemeente Zeewolde (Flevoland);
  • Zuid: de provincies Antwerpen, Brussel, Limburg, Midden-Brabant, Noord-Brabant (zonder de gemeente Altena), Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zuid-Brabant.

Bijkomend op de wettelijke feestdagen zijn de scholen gesloten in de volgende perioden:

  • Voorjaar/Krokus/Carnaval: rond carnaval (één week; onderwijsregio’s bepalen);
  • Mei: maandwissel april/mei (één week; landelijk bepaald);
  • Zomer: tussen begin juli en begin september (zes (à zeven) weken; onderwijsregio’s bepalen);
  • Herfst: tussen half oktober en eind oktober (één week; onderwijsregio’s bepalen);
  • Kerst: laatste week december en eerste week januari (twee weken; landelijk bepaald).

Het Ministerie van Onderwijs geeft adviesdata voor de herfst-, de zomer- en de voorjaarsvakantie voor de onderwijsvakantieregio’s. Afwijking hierop is mogelijk voor de voorjaarsvakantie in de onderwijsvakantieregio Zuid (uitgezonderd de provincie Zeeland) indien de adviesdata van de overheid afwijkt van de carnavalsperiode.

Naast de wettelijke feestdagen en de onderwijsvakanties kunnen de scholen, georganiseerd per onderwijsvakantieregio, ook nog extra vrije dagen inplannen. Zo kan de meivakantie worden uitgebreid tot twee weken. Ook zijn de scholen soms dicht op goede vrijdag en op de vrijdag na Hemelvaartsdag.

23. Defensie

In het proces dat Vlaanderen zich staatkundig losmaakt van België, zal het die delen van de voormalige Belgische defensie overnemen die in Vlaanderen aanwezig zijn, zoals kazernes, luchtmachtbases en marine-havens. Op het moment dat Vlaanderen en Nederland staatkundig de krachten bundelen, zal een nieuwe krijgsmacht-organisatie moeten geformeerd worden.

Het verdient voorkeur om een vrijwillige legerdienst in te voeren voor alle mannen en vrouwen tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar, zodat landsverdediging goed ingebed wordt in een democratische samenleving.

Het ambtelijke hoofd van het Ministerie van Defensie is de secretaris-generaal.

De militaire leiding gebeurt door de Commandant der Strijdkrachten. Hij wordt bij zijn taken ondersteund door de Defensiestaf.

Benoeming of ontslag van een militair gebeurt door de Minister van Defensie.

Enkel niet-politiek partijgebonden staatsburgers mogen militair worden.

Er dient te worden geïnvesteerd in hoogopgeleid en getraind personeel en in hoogtechnologisch materieel om het land op een optimale manier te kunnen verdedigen tegen bedreigingen uit binnen- en buitenland, en om te kunnen deelnemen aan missies met bevriende landen.

Militaire Inlichtingen- en VeiligheidsDienst (MIVD) valt onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie

De Krijgsraad (militaire rechtbank) en de Marechaussee (= militaire politie + rijkswacht) vallen onder de directe verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal.

De Minister van Defensie bespreekt de militaire zaken met de secretaris-generaal en de Commandant der Strijdkrachten.

24. Sport en recreatie

Nederland en Vlaanderen kunnen van bij de Vlaamse onafhankelijkheidsverklaring onder één vlag deelnemen aan de grote sporttoernooien.

De diverse sportbonden en -organisaties in Nederland en Vlaanderen moeten de weg naar sportieve samenwerking weten te vinden na de onafhankelijkheidsverklaring van Vlaanderen. Competitief en sportief leren Nederlanders en Vlamingen elkaar (nog) beter kennen.

Het uitbouwen van Nederlands-Vlaamse sportbonden en Nederlands-Vlaamse sportcompetities, door middel van de toevoeging van de Vlaamse teams aan de Nederlandse sportcompetities, moet het doel worden.

De amateurafdelingen van de teamsporten worden regionaal ingedeeld zodat er zo veel mogelijk derby’s zijn. Aangezien voor amateurclubs de inkomsten van de kantines de belangrijkste bron van inkomsten is, is het nodig opdat deze clubs een zo groot mogelijk aantal (streek)derby’s spelen.

De Vlamingen dienen een eigen Olympisch comité op te richten. Dit comité kan dan samenwerking zoeken met het NOC*NSF. Deze organisatie zetelt met haar faciliteiten op het terrein Papendal in Arnhem en kan worden uitgebouwd tot dé Nederlands-Vlaamse sportkoepel bij uitstek in de eenheidsstaat.

25. Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en leefomgeving

De sociale woningmarkt moet verbreed worden en de wachttijd voor woningzoekenden bekort. Nederlandse en Vlaamse gemeenten moeten aangespoord worden om meer percelen bouwrijp te maken, zodat aannemers en bouwbedrijven gestimuleerd worden om meer huizen te bouwen. Dit verlaagt de prijzen op een te gespannen huizenmarkt. Het ideaal van een eigen huis dient voor meer mensen (financieel) bereikbaar te worden.

Streekplannen in de Nederlandse en Vlaamse provincies moeten (meer) op elkaar afgestemd worden, inzonderheid in Antwerpen, Limburg, Noord-Brabant, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland. De inrichting van deze gebieden kan vooral vlot ter hand worden genomen als de Vlaams-Nederlandse grens met haar beperkingen is verdwenen.

Onze leefomgeving verdient bijzondere aandacht om de natuurlijke biodiversiteit in Nederland en Vlaanderen te beschermen, te koesteren en (waar mogelijk) uit te breiden. Het productieproces in onze economie dient over het gehele front innovatief en minder belastend te zijn voor de leefomgeving.

26. Verkeer en waterstaat

Voor de categorisering van de wegen worden de verschillende types in Nederland (conform Duurzaam Veilig) gevolgd, zijnde

– Stroomweg

– Gebiedsontsluitingsweg (waaronder de stadsroutes)

– Erftoegangsweg.

De Nederlandse en Vlaamse autowegen dienen voorzien te worden van eenzelfde wegnummering. Hierdoor dient over heel De Nederlanden de nummering van de wegen te worden herbekeken. De Europese E-num-mers blijven gehandhaafd, de regering bepaalt de A-nummers, de provincies bepalen de wegnummering van de secundaire wegen (N-nummers) en de steden bepalen de wegnummering van de stadsroutes (S-nummers).

De verkeersborden en -symbolen in Vlaanderen en Nederland blijven behouden zoals ze nu zijn tot er een standaardisatie is in EU-verband (de EU werkt hieraan) van verkeersborden en -symbolen om kosten te besparen.

Voor alle voertuigen komen in De Nederlanden Europese nummerplaten (zeven zwarte cijfers/letters op een gele achtergrond) voorafgegaan door het EU-symbool (twaalf gele sterren op een blauwe achtergrond) met tussen de sterren de landinitialen ‘DNL’.

Ongelukken ten gevolge van roekeloos rijgedrag zijn volledig voor rekening van de veroorzaker.

Het aantal spoorverbindingen tussen Nederland en Vlaanderen moet worden verhoogd. De Benelux-trein moet een Nederlands-Vlaamse trein worden.

De IJzeren Rijn bij Roermond moet aangelegd worden om Antwerpen, de “tweede haven van het land”, bereikbaar te maken voor het Duitse achterland. Deze aanleg moet niet langer ambtelijk en bestuurlijk tegengehouden worden. De spoorverbinding dient een nationaal economisch belang, dus een Nederlands-Vlaams belang. Daar waar de lijn stuit op aantasting van onze leefomgeving, moet ruimhartig gekeken worden naar alternatieven, zoals ondertunneling of een ander tracé via bestaande spoorlijnen die dienen te worden geëlektrificeerd en/of de spoorbundel dient te worden verdubbeld. De overheid kan dit prefinancieren.

De verbindingen tussen de Randstad Holland (Amsterdam-Rotterdam-Utrecht) en de Vlaamse Ruit (Antwerpen-Brussel-Gent) moeten onderhouden worden met (verbrede) autosnelwegen en HST-spoorverbindingen. De Thalys onderhoudt de verbinding met Duitsland en Frankrijk, de ICE onderhoudt de verbinding met Duitsland en de Eurostar onderhoudt de verbinding met Engeland en Frankrijk.

De Westerschelde dient eveneens het Nederlands-Vlaams economisch belang en moet om diezelfde reden blijvend een bron van aandacht zijn voor onderhoud en uitdieping. Er moet ook gekeken worden naar de loop van de Maas.

27. Media

Het telefoonnetwerk van Nederland en Vlaanderen dient dusdanig heringericht te worden dat de landen onder één landnummer, bijvoorbeeld 31, te bereiken zijn. De netnummers moeten aangepast worden, net zoals de mobiele netwerken met eigen toegangscodes.

Achter alle websites van De Nederlanden, uitgezonderd internationale bedrijven/instellingen, komt de extensie ‘.nl’.

Inzake de audiovisuele media kan de VRT een openbare omroep blijven en dient zij haar zendtijd met de andere openbare omroepen van De Nederlanden te delen (via NPO3 dat zich zal richten op de regio’s) of dient zij een commerciële omroep te worden. Alle commerciële landelijke radio- en televisieomroepen van De Nederlanden dienen op zowel de Nederlandse als de Vlaamse ether te komen zodat ze echt landelijk kunnen uitzenden opdat Nederlanders en Vlamingen elkaars gesproken taal en cultuur ontdekken.

Elke regio heeft haar eigen radio- en televisieomroep. Daarnaast heb je ook nog de lokale radio’s.

De huidige uitgaven van de geschreven pers blijven behouden in hun huidige vorm.

De media dient vrij, politiek neutraal, politiek onafhankelijk en objectief te zijn in het informeren van de bevolking. De media is ook verplicht om de bevolking correct en volledig te informeren. Justitie waakt over de persvrijheid.

Nederland en Vlaanderen zullen voor computers, smartphones, … eenzelfde standaardtoetsenbord hebben, namelijk QWERTY.

Alle Android-toestellen zullen in Nederland en Vlaanderen eenzelfde Android-versie ontvangen.

28. Veiligheid, justitie, asiel, migratie en integratie

In het staatkundig verband van Nederland en Vlaanderen is de rechtspraak onafhankelijk en in het Nederlands. Rechtszaken kunnen ook worden behandeld en uitgesproken in het Fries (in Friesland) en dit op éénmalig verzoek van de beklaagde(n) voor de start van het proces.

Enkel niet-politiek partijgebonden staatsburgers met als opleiding jurist mogen als rechter zetelen.

Op nationaal niveau zijn er twee rechtbanken: het Hooggerechtshof en het Rekenhof.

  • bevoegdheden Hooggerechtshof (heeft 8 leden):
  • ziet toe op het goede verloop van de verkiezingen (Europees, landelijk, provinciaal en gemeentelijk), keurt de verkiezingen op hun grondwettelijkheid (kan hertellingen/herverkiezingen uitspreken), bekrachtigt de verkiezingsuitslagen en spreekt straffen uit bij onregelmatigheden
  • ziet toe op de naleving van de grondwet van De Nederlanden door de regering, de Eerste Kamer, de Tweede Kamer, de provincies en de gemeenten/districten, en door de arresten van het Rekenhof, de regionale rechtbanken en de kantonrechtbanken
  • arbitreert de conflicten tussen diverse overheden  verleent zijn verplicht advies over voorstellen van wetten en uitvoeringsbesluiten uitgaande van de diverse overheden indien deze niet ingaan tegen de wetten van De Nederlanden
  • is cassatierechter voor de arresten in strafzaken van de regionale rechtbanken in zoverre deze vragen van nationaal recht oproepen;

• bevoegdheden Rekenhof (heeft 6 leden):

  • ziet toe op de financiële integriteit van de overheid. Daartoe heeft het uitgebreide bevoegdheden (o.a. toezicht op de partijfinancieringen en – op verzoek – op de financiële haalbaarheid van een verkiezingsprogramma) De financiering van de politieke partijen mag niet gebeuren met geld gecreërd uit illegale activiteiten of van buitenlandse origine. Bij veroordeling door het Rekenhof wordt de partij verplicht zich te ontbinden, dienen alle leden hun zetel/mandaat af te staan en mogen de leden zich nooit meer verkiesbaar stellen
  • treedt op als revisor van de begrotingen van de overheid. Geen enkel bestuur, van de regering tot het gemeente/districtsbestuur, kan belastingen innen alvorens de begroting goedgekeurd werd. Met het oog daarop somt de grondwet enkele richtlijnen op die het Hof zelf verder kan verfijnen. Daarop aansluitend vernietigt het Hof iedere overheidsbeslissing die een niet te verantwoorden weerslag heeft op de goedgekeurde begroting. Gezien dit alles er is ter bescherming van de belastingbetaler, heeft ieder burger een rechtstreeks vorderingsrecht bij het Rekenhof
  • fungeert als strafrechtbank voor politici/politieke partijen die zich schuldig maakten aan het misbruik van overheidsfondsen. Het is het auditoraat van het Rekenhof dat instaat voor de opsporing. Bij een veroordeling door het Rekenhof dienen politici/alle leden van de partij hun zetel/mandaat af te staan en mogen politici/partijen zich niet verkiesbaar stellen bij de eerstvolgende verkiezing(en)
  • is cassatierechter voor de arresten in fiscale zaken van de regionale rechtbanken in zoverre deze vragen van nationaal recht oproepen
  • een niet-rechterlijke, maar uiterst belangrijke taak, is het vastleggen van de verdeelsleutel volgens dewelke de financiële bijdragen van de provincies aan de regering en de transfers tussen de provincies onderling worden berekend.

Benoeming of ontslag van een rechter gebeurt door de Minister van Veiligheid en Justitie.

Uit de leden van het Hooggerechtshof wordt de voorzitter verkozen. Elk lid kan zich verkiesbaar stellen. De nodige stemronden worden gehouden waarbij telkens de kandidaat met het minste aantal stemmen afvalt, tot een lid een gewone meerderheid heeft bekomen. Alle stemmingen zijn anoniem. Bij vakantie of ziekte neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar. Bij ontslag of overlijden neemt de eerstvolgende kandidaat de taken waar tot er een vervanger werd aangeduid.

Per ‘veiligheidsregio’ heb je de diverse rechtbanken (strafrecht, civiel recht en bestuursrecht; een meervoudige kamer heeft max. 4 rechters) en per kanton heb je een kantonrechtbank. In de stadsprovincies is de kantonrechtbank geïntegreerd in de regionale rechtbanken.

Het lid van een rechtbank benoemt of ontslaat zelf zijn/haar administratief personeel.

Enkel niet-politiek partijgebonden staatsburgers mogen politieagent worden.

Benoeming of ontslag van een politieagent gebeurt door de Minister van Veiligheid en Justitie.

Er zijn landelijke eenheden en regionale eenheden (één eenheid per ‘veiligheidsregio’). Elke regionale eenheid is verdeeld in districten en elk district kent diverse basisteams. Aan het hoofd van de politie staat de Eerste Hoofdcommissaris dewelke ook de landelijke eenheden leidt.

De voorzitter van het Hooggerechtshof en de Eerste Hoofdcommissaris bespreken de juridische zaken en de politiezaken met de Minister van Veiligheid en Justitie.

Reeds nu worden Belgische veroordeelden geplaatst in Nederlandse gevangenissen. Deze samenwerking kan door Vlaanderen overgenomen worden. Bij het vormen van de gedecentraliseerde eenheidsstaat valt het gevangeniswezen onder de verantwoorde-lijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie.

Algemene Inlichtingen- en VeiligheidsDienst (AIVD) valt onder de directe verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Godsdiensten (of een strekking ervan) die de normen, waarden en wetten van De Nederlanden niet respecteren, worden verboden. Buitenlandse geldsteun aan godsdiensten is verboden en dit om ondermeer het jihadisme en niet-democratische invloeden te bestrijden. Enkel de door de overheid erkende gebedshuizen mogen worden gebruikt.

Per regio is er een gemeenschappelijke meldkamer voor de hulpdiensten en een regionaal brandweerkorps.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten immigranten: de gewone immigrant en de asielzoeker. De asielzoeker kan je ook onderverdelen in de gewone asielzoeker en de doorreizende asielzoeker.

De gewone immigrant dient

– zich te registreren in het gemeentehuis van de gemeente langs waar men De Nederlanden betreedt op de eerstvolgende werkdag na het betreden van De Nederlanden, anders is men illegaal in De Nederlanden wat automatisch leidt tot uitwijzing naar het land van herkomst;

– niet-valse identiteitsdocumenten bij zich te hebben, anders wordt men gezien als een asielzoeker;

– het Nederlands te erkennen en het bereid zijn deze taal te leren;

– de normen en waarden van De Nederlanden te erkennen en zich te integreren in onze maatschappij;

– de wetten van De Nederlanden te eerbiedigen;

– mag niet veroordeeld zijn voor criminele feiten in het land van herkomst;

– mag niet internationaal geseind staan voor criminele feiten;

– zelf voor een woonst en een inkomen te willen zorgen (indien men geen inkomen heeft, krijgt men bijstand).

Men krijgt een tijdelijke verblijfsvergunning welke om het jaar dient te worden vernieuwd. Een arbeidsvergunning wordt gekoppeld aan de verblijfsvergunning (geen verblijfsvergunning = geen arbeidsvergunning). Als men geen verblijfsvergunning meer krijgt of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, verliest men het recht op bijstand, wordt men uitgewezen naar het land van herkomst en wordt men de legale toegang tot De Nederlanden ontzegd.

Een asielzoeker op doorreis

– dient zich te registreren in een asielzoekerscentrum op de eerstvolgende dag na het betreden van De Nederlanden;

– is verplicht te overnachten in een asielzoekerscentrum;

– is het verboden om overlast en criminele feiten te plegen;

– mag niet veroordeeld zijn voor criminele feiten in het land van herkomst;

– mag niet internationaal geseind staan voor criminele feiten;

– is verplicht De Nederlanden te verlaten binnen de drie kalenderdagen.

Bij het overtreden van deze voorwaarden wordt de asielzoeker uitgewezen naar het land van herkomst en wordt men de legale toegang tot De Nederlanden ontzegd.

Een asielzoeker die wenst in De Nederlanden te blijven,

– dient zich te laten registreren in een asielzoekerscentrum op de eerstvolgende dag na het betreden van het grondgebied van De Nederlanden;

– is het verboden om overlast te plegen en criminele feiten te plegen;

– is het verboden de waarheid omtrent de asielaanvraag te verzwijgen;

– mag niet veroordeeld zijn voor criminele feiten in het land van herkomst;

– mag niet internationaal geseind staan voor criminele feiten;

– is verplicht te verblijven in een open asielzoekerscentrum tot de asielaanvraag is behandeld.

Bij het overtreden van deze voorwaarden wordt de asielzoeker uitgewezen naar het land van herkomst en wordt men de legale toegang tot De Nederlanden ontzegd.

Indien men geen asiel krijgt, wordt men uitgewezen naar het land van herkomst.

Na het verkrijgen van asiel dient de asielzoeker

– het Nederlands te erkennen en het bereid zijn deze taal te leren;

– de normen en waarden van De Nederlanden te erkennen en zich te integreren in onze maatschappij;

– de wetten van De Nederlanden te eerbiedigen;

– zelf voor een woonst en een inkomen te willen zorgen (indien men geen inkomen heeft, krijgt men bijstand).

Men krijgt een tijdelijke verblijfsvergunning welke om het jaar dient te worden vernieuwd. Een arbeidsvergunning wordt gekoppeld aan de verblijfsvergunning (geen verblijfsvergunning = geen arbeidsvergunning). Als men geen verblijfsvergunning meer krijgt of de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, verliest men het recht op bijstand, wordt men het land uitgewezen en de legale toegang tot De Nederlanden ontzegd.

Asielzoekers die De Nederlanden illegaal betreden, worden automatisch uitgewezen naar het land van herkomst!

Personen die worden uitgewezen, worden tot de uitwijzing opgesloten in een gesloten asielzoekerscentrum. Zij dienen de kosten voor de terugkeer zelf te betalen, bij de onmogelijkheid valt dit ten laste van de staatsbegroting.

Na een verblijf van minimum vijf jaar in De Nederlanden kan men het staatsburgerschap aanvragen. Men kan zich pas aansluiten bij een partij minimum vijf jaar nà het bekomen van het staatsburgerschap van De Nederlanden en men moet minimum 15 jaar zijn! Men heeft stemrecht minimum acht jaar nà het bekomen van het staatsburgerschap van De Nederlanden en men moet minimum 18 jaar zijn! Men kan zich verkiesbaar stellen of zelf een partij oprichten minimum elf jaar nà het bekomen van het staatsburgerschap van De Nederlanden en men moet minimum 21 jaar zijn! Personen met een dubbele nationaliteit die reeds zijn aangesloten bij een politieke partij in het buitenland mogen in De Nederlanden geen lid worden van een politieke partij of zelf een politieke partij oprichten en verliezen hun stemrecht voor verkiezingen in De Nederlanden.

Personen met een dubbele nationaliteit welke reeds bij een verkiezing in het buitenland een stem hebben uitgebracht, verliezen hun stemrecht voor verkiezingen in De Nederlanden.

Het staatsburgerschap van De Nederlanden wordt ingetrokken/niet verkregen bij

– het niet volledig nemen van afstand van de autoriteiten van het land van herkomst; – het plegen van fraude bij naturalisatieprocedure;

– het vrijwillig deelnemen in een krijgsmacht van een buitenlandse staat, en deze krijgsmacht vecht tegen De Nederlanden of één van de bondgenoten van De Nederlanden;

– het hebben van een lidmaatschap bij een terroristische organisatie; en wordt men (het land uitgezet en) de legale toegang tot De Nederlanden ontzegd.

Dit is ook van toepassing indien men de dubbele nationaliteit heeft! Opmerking:

– indien de uitzetting naar het land van herkomst juridisch niet kan, gebeurt de uitzetting naar één van de buurlanden of naar de regio van het land van herkomst;

– indien 2 of meerdere volwassen personen van een familie of de kinderen, in opdracht van de volwassenen, van een familie criminele feiten plegen, of indien 2 of meerdere volwassen personen van een familie zich niet wilt integreren in onze maatschappij, wordt de hele familie uitgezet.

Asiel en migratie valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie.

29. Sociale voorzieningen

Er dient een nieuw systeem van sociale zekerheid te worden ontwikkeld dat bestaat uit een samenvoeging is van de Belgische sociale zekerheid en de Nederlandse sociale zekerheid zodat het leesbaar is door de bevolking van Nederland en Vlaanderen.

De sociale zekerheid moet efficiënt, solidair en voor de overheid en de burger betaalbaar zijn. Indien noodzakelijk dient een deel van de sociale zekerheid te worden uitgevoerd door de privésector.

De uitkeringen moeten aangepast zijn aan de inflatie en de levensduurte om armoede te vermijden.

Toegang tot de sociale zekerheid voor immigranten wordt gekoppeld aan de lengte van het verblijf in De Nederlanden (conform het model in Denemarken).

Bij het hebben van de dubbele nationaliteit wordt het bedrag van de uitkering verminderd met het bedrag dat men ontvangt uit het buitenland. Wanneer het bedrag van de uitkering uit het buitenland het bedrag van de uitkering overschrijdt, wordt er geen uitkering uitbetaald.

De sociale woningbouw en zorgverstrekking moeten zo worden georganiseerd om de wachtlijsten zo snel mogelijk weg te werken. Voor het toekennen van sociale woningen en voor sociale bemiddelingen moet ook een systeem uitgewerkt worden dat dicht bij de burger staat. Bij het in het bezit hebben van een woning in het binnenland of in het buitenland verliest men het recht op een sociale woning. Men heeft ook maar recht op één sociale woning.

Ook het gebrek aan donororganen moet worden aangepakt door het wettelijk verplichten van de donatie van organen tenzij bij bezwaar om medische, religieuze of ideologische redenen.

30. Onderwijs, cultuur en wetenschap

De Nederlandse en Vlaamse universiteiten moeten meer samenwerken en waar deze samenwerking al bestaat, zoals tussen de universiteiten van Hasselt (Vlaams Limburg) en Maastricht (Nederlands Limburg), te versterken en, zo mogelijk, te fusioneren.

Ook hogescholen, middelbare en basisscholen moeten aangemoedigd worden om contacten met elkaar te leggen door middel van scholierenuitwisselingen en scholierenwedstrijden. Zo mogelijk kunnen Nederlandse en Vlaamse omroepen scholierenkwissen organiseren en deze uitzenden. Zulke programma’s bevorderen de contacten en zij maken de jongeren bekend met elkaars cultuur.

Het beste van het Nederlandse en het Vlaamse onderwijs wordt genomen om te komen tot een transparant en kwaliteitsvol onderwijs. Het streefdoel is het halen van een score van minimum 80 % in de PISA-studie van de OESO. Specialisten moeten dit verwezenlijken.

Afgestudeerden dienen een goede kennis te hebben en de belangrijkste talen voor onze economie, in het bijzonder het Nederlands, goed kunnen lezen, schrijven, spreken en vooral begrijpen. In december en in mei zijn de tentamens/examens en in juni is de herkansing/tweede zit.

Internationale scholen dienen erkend te worden door de regering. Scholen die de rechten en waarden van De Nederlanden niet respecteren, worden gesloten.

Nederlandse en Vlaamse wetenschappers moeten in de gelegenheid gesteld worden om elkaar te ontmoeten en elkaar te helpen en te ondersteunen om een nieuwe innovatieve koers in Nederland-Vlaanderen uit te stippelen.

De Taalunie dient verder gaande bevoegdheden te krijgen en omgevormd te worden tot een Nederlandse academie zoals de “Académie Française”, die in de EU de bescherming van de Nederlandse taal moet afdwingen.

De Nederlandse taal moet in de grondwet worden verankerd en geborgd als de belangrijkste taal van De Nederlanden.

De standaardtaal is verplicht voor overheid en onderwijs. Dit betekent dat in geen enkele taal besloten, rechtgesproken of onderwezen mag worden dan in de Nederlandse taal. Ook de universiteiten zijn schatplichtig aan het Nederlands. Colleges mogen uitsluitend in het Nederlands worden gegeven. Op de Antillen, waar ook Papiaments gesproken wordt, en in Brussel, waar ook Frans wordt gesproken, geldt het Nederlands als algemene voertaal.

Na de splitsing van België worden de huidige Franstalige scholen omgevormd tot Nederlandstalige scholen om het Nederlands in Brussel te versterken zodat Brussel op middellange termijn terug een Nederlandstalige stad wordt.

In Friesland is het Fries de tweede taal in het onderwijs omdat het Fries erkend is als minderheidstaal. Het afnemen van tentamens in het Fries (in Friesland) kan via een éénmalig verzoek aan het begin van het schooljaar.

31. Taalbeleid

De verengelsing van Schiphol, het Engels een officiële taal maken in Amsterdam, het feit dat het overgrote deel van de Masters op universiteiten in Nederland alleen in het Engels is en de verfransing van de Vlaamse Rand rond Brussel geven het al aan: het Nederlands staat in bepaalde gebieden onder druk. In De Nederlanden moet dan ook in het gehele land de Vlaamse taalwetgeving worden ingevoerd. De Vlamingen moeten bijvoorbeeld tot de dag van vandaag strijden voor het behoud van het Nederlands binnen Belgisch staatsverband, met name in de Vlaamse rand rond Brussel. Het is dan buitengewoon tegenstrijdig om het huidige slappe Nederlandse beleid omtrent het Nederlands te moeten aanschouwen.

Wij vinden het namelijk van groot belang dat je op een nationale luchthaven in je eigen taal naar het vliegtuig geleid wordt, net zoals in elke andere luchthaven ter wereld, het belachelijk is dat Engels – een buitenlandse taal – een officiële taal wordt in een Nederlandse stad en het belangrijk is dat je hoger onderwijs volgt in je eigen taal. Taal maakt namelijk zonder meer deel uit van je eigen cultuur en identiteit waar niet slordig mee dient te worden omgesprongen.

Onze standpunten die daaruit voortkomen:

  • •het Nederlands komt als officiële taal in de grondwet te staan. Het Fries wordt erkend als minderheidstaal. Het Nedersaksisch, het (Oost- en West-)Vlaams en het Limburgs worden erkend als streektalen;
  • het verbieden overheidsinformatie te verstrekken in een andere taal dan het Nederlands om buitenlanders te stimuleren Nederlands te leren met als handreiking van de overheid: buitenlanders die hier komen wonen een gratis cursus Nederlands te geven;
  • het afschaffen van het tweetalige onderwijs behalve in Friesland (Fries en Nederlands);
  • het daadwerkelijk tweetalig (Nederlands-Engels) maken van Schiphol. Nu is ongeveer 80 % van de informatie enkel in het Engels wat een vreemde situatie is;
  • het verplicht stellen van het Nederlands als voertaal op universiteiten, behalve bij internationale studies als bijvoorbeeld lucht- & ruimtevaarttechnologie;
  • ook de bewegwijzering op de wegen wordt er gebruik gemaakt van de Vlaamse taalwetgeving, waarbij de Nederlandse naam van een buitenlandse plaats eerst vermeld wordt en daarna in de lokale taal, bijvoorbeeld: Aken (Aachen) en Rijsel (Lille).

We willen tevens dat er intensievere economische – en culturele (de Nederlandse Taalunie doet dat nu al deels) – samenwerking komt met Suriname waar Nederlands door 62 % van de bevolking als eerste taal wordt gesproken. We streven eveneens naar die samenwerking met Zuid-Afrika en Namibië waar het Afrikaans, de dochtertaal van het Nederlands, gesproken wordt. In Namibië is het Afrikaans zelfs de lingua franca en wordt door 75 % van de bevolking als eerste, tweede en soms zelfs als derde taal gesproken.

32. Klimaat en energie

Wij erven de wereld van onze ouders en verbinden ons ertoe om deze ongeschonden of verbeterd door te geven aan onze kinderen.

De nodige maatregelen dienen genomen te worden om de vervuiling in de lucht, in het water en in de grond onder de Europese drempelwaarden te krijgen en te houden.

Ook zijn de nodige maatregelen nodig om de overlast van hevige regenbuien op te kunnen vangen door ondermeer de aanleg van bufferbekkens, het nemen van erosiebestrijdingsmaatregelen, te ontharden en de vroegere loop (het meanderen) van rivieren en beken te herstellen waar mogelijk. Eveneens dienen de bestaande parken en bossen te worden uitgebreid, bijkomende parken aangelegd, bijkomende bossen aangeplant en de woongebieden vergroend.

Wij gaan voor energie-onafhankelijkheid en een relatieve off-grid. Dit doen we door de nodige energiecapaciteit te produceren via kernsplitsing (het veiligere thorium, en in mindere mate uranium), kernfusie en aardgas en via hernieuwbare (herbruik van gassen afkomstig uit de verbranding van afval en biomassa) en duurzame (zon, wind, warmtepompen, waterstof) energiebronnen. Het te veel aan energie kan worden geëxporteerd naar het buitenland.

 

background